Kroniek
Letterkunde
Wie vernam niet met genoegen, dat Virginie Loveling den vijfjaarlijkschen prijs heeft verworven met haar boek ‘Een dure Eed’?
Vindt gij dit werk misschien niet het beste van alle, in den loop dezer laatste vijf jaren verschenen, troost u dan met de gedachte, dat de jury eene vrouw bekroonde, die voorzeker behoort tot de verdienstelijkste letterkundige talenten met alleen in Vlaamsch-België, maar in gansch Nederland.
Zeer onlangs hebben alweer twee nieuwe gewrochten van haar het licht gezien: ‘De Bruid des Heeren’ en ‘Mijnheer Connehaye’.
De eerste roman is wellicht iets van 't beste en mooiste, uit Virginie Lovelings vruchtbare pen gevloeid. Zij schildert in dit verhaal het leven op den buiten, beschouwd langs zijne eentonige, slaapverwekkend-stille, doodelijkvervelende zijde. Het gelijkt aan eene breedvoerige uitwerking in proza van haar bekend treffend dichtstukje: ‘Een zomersche Zondag op het Dorp’. De menschkens, met wie de lezer in aanraking komt, houden een klein kruidenierswinkeltje en verdeelen hunnen tijd tusschen pakjes afwegen, eten, drinken, slapen en naar de kerk gaan. In dit midden van bekrompenheid naar ziel en lichaam groeit ‘de bruid des Heeren’ op, een naïef landmeisje, dat bestemd is om een onnoozel nonneken te worden. Doch zij wankelt in haar besluit. Vandaag wil zij naar 't klooster, 's anderdaags denkt zij daarentegen aan trouwen. Middelerwijl is een gezelschap fatsoenlijke barakspelers het leven van Jezus in tableaux-vivants komen voorstellen. Het meisje is niet weinig ingenomen met die vertooningen en gaat op in bewondering voor den jongen man, die voor den Heer speelt. Het paar geraakt in kennis, beiden verlieven op elkander, en - ons aardig kind wordt weldra ‘de bruid van den Heer’.
De tweede roman, getiteld: ‘Mijnheer Connehaye’, speelt in de stad Gent, tusschen de deftige, Franschsprekende burgerij. De held der vertelling, bestuurder van de Algemeene Credietbank, is een stil man met een eenigszins onsympathiek uiterlijk. Nog ongehuwd, hoewel niet jong meer, woont hij met eene oude meid, die hem heeft zien geboren worden. In de kringen, waar hij verkeert, gaat hij voor zeer gierig door en drijven de jufvrouwen wel een klein beetje den spot met hem. Het is een zonderling personage!... Doch zie! hij blijkt niettemin gevoelig voor de bekoorlijkheden van 't schoone geslacht, want bij gelegenheid eener soirée vat hij liefde op voor de bevallige Lucette, de mooie dochter van den heer Slock, rechter bij den tribunaal van eersten aanleg. Weldra verzoekt hij om hare hand en bekomt ze. Bruid en bruidegom in spe worden aan de familie voorgesteld, de geschenken stroomen in menigte toe, maar... eensklaps stort het kaartenhuis van beider geluk in duigen. Mijnheer Connehaye ontvangt onverwachts een brief van papa Slock, waarbij hij van zijne huwelijksbelofte ontslagen wordt! De man staat schrikkelijk verbluft, en verdiept zich in gissingen. Eilaas! Het valt hem in, dat niemand dan hijzelf waarschijnlijk schuld heeft aan zijne grievende teleurstelling. Immers, eenige dagen te voren ontving hij Lucette met hare mama te zijnent, en, weerhouden door zijne onoverwinnelijke schrielheid, heeft hij de twee dames zelfs geen arm glas wijn aangeboden. Ja, hij was er zeker van, die handelwijze heeft hen dermate gebelgd, dat zij wederzijds voor zulken echtgenoot en schoonzoon bedankten.
En toch vergiste hij zich.
Neen. Een naamlooze brief was den heer Slock komen verklikken, dat mijnheer Connehaye ergens in eene achterbuurt een liefje had, die hij te zamen met hare moeder onderhield. De rechter, dadelijk op inlichtingen uitgegaan, had inderdaad de zaken aldus bevonden. De bijzit van zijnen would be schoonzoon bleek een net jong meisje te zijn en te beantwoorden aan den zachten naam van Malvina.
Wie zou ooit van den ingetogen, deftigen mijnheer Connehaye gepeinsd hebben, dat hij aldus de katjes in 't donker kneep?
En de man zelf zou 't niet hebben geloochend. Hoe zuinig en gierig hij zich voor zijnen eigen persoon ook steeds betoonde, liet hij het toch de twee vrouwen aan niets ontbreken. De oude ziekelijke moeder noemde hem zelfs dankbaar haren engelbewaarder, en sedert zijn huwelijk afgesprongen was, groeide zijne mildheid jegens beiden nog aan.
Op zekeren dag van heerlijk lenteweder vergastte mijnheer Connehaye moeder en dochter op eene wandeling naar den buiten in open rijtuig. Het drietal vermaakt zich goddelijk. Terug thuisgekomen, avondmalen zij genoegelijk samen, waarna de moeder - buikje vol, harteken rust! - stillekens insluimert. Maar plotseling begint de slapende zoo wonderlijk te doen. De anderen springen op en - zien de reeds lang sukkelende vrouw in hunne armen bezwijken. In allerhaast wordt een dokter ontboden. Het is de heer Serbruins, de zwager van Lucette, en dus bekend, naar hij meent, met Connehaye's betrekking tot de overledene. Bij 't zien van 's mans radelooze wanhoop, voor hem onverklaarbaar, waagt hij eene aanmerking, waarop hij tot zijne verbazing verneemt, dat de ontslapen vrouw de eenig overgebleven zuster was van mijnheer Connehaye, en Malvina, hare dochter en dus zijne nicht!
Welke openbaring!
Het doodsbericht in de dagbladen hielp rechter Slock het raadsel oplossen van Connehaye's zonderlinge handelwijze. De overledene was de echtgenoote van een grooten dief, die nog immer in de gevangenis voor zijne schurkenstreken boette. Connehaye schaamde zich natuurlijk voor zoo'n familielid, en ten einde de zaak dood te zwijgen, onderhield hij de ongelukkige vrouw met hare dochter in stilte, in zijne braafheid en argeloosheid er niet aan denkend, dat de wereld zijne bezoeken aldaar geheel anders zou uitleggen.
Rechter Slock en heel zijn gezin vatten voor mijnheer Connehaye eene levendige achting en bewondering op. De oneenigheid wordt bijgelegd en kort nadien heet Lucette mevrouw Connehaye.
Ziedaar een zeer beknopten inhoud van het boeiend verhaal. Wij zouden van beide boeken niet anders dan lof kunnen spreken, ware het niet, dat de onverzorgde taal het kunstgenot er van merkelijk vermindert.
* * *