De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Het muzikale bij ShakespeareAan William Shakespeare, van Georg Brandes, - een werk, evenzeer uitmuntend door grondige geleerdheid als door scherpzinnig vernuft, - ontleenen wij de hier volgende lezenswaardige bladzijde. De beroemde Deensche criticus handelt over den Koopman van Venetië: Aan het einde van het vierde bedrijf verdwijnt Shylock uit het tooneelspel, opdat hij door zijne disharmonie den harmonischen afloop niet store. Shakespeare wischt het pijnlijke en ernstige des gezamentlijken indruks uit door zijn vijfde bedrijf. Dit bedrijf is een van muziek doortrokken maneschijnlandschap. Het gansche bedrijf is louter muziek en maneschijn. Het is een beeld van Shakespeare's ziel op dit tijdstip.Ga naar voetnoot(1) Alles is hier verzoend, verzacht, verzilverd en verheven door eene dragende muziek. De replieken grijpen in elkander, als de verschillende stemmen bij den zang:
Lorenzo
De maan schijnt helder. In een nacht als deze,
Toen zoele wind de boomen vriendlijk kuste
En nauwiijks ruischen deed, in zulk een nacht,
Steeg Troïlus, dunkt mij, op Troje's wallen,
En deed zijn ziel op zuchten naar de tenten
Der Grieken zweven, waar in 't uur der sluimring
Cressida rustte.
Jessica
In zulk een nacht,
Kwam Thisbe schuchter over 't dauwnat triplen.
Lorenzo
In zulk een nacht
Stond Dido, met een wilgtak in de hand....Ga naar voetnoot(1)
en nu volgen nog vier replieken, die den indruk maken, als ware de poëzie des maneschijns voor verscheidene stemmen in muziek gezet. Met de voleinding des Koopmans van Venetië komen wij tot een tijdvak in Shakespeare's leven, dat verhoogde blijmoedigheid en stoutheid beteekent. In deze lichtvolste tijdsruimte verheerlijkt | |
[pagina 192]
| |
hij vurig kracht en wijsheid bij den man, geest en vernuft bij de vrouw, en dit geestvolste tijdvak zijns levens is tevens gekenmerkt door muzikaal gevoel. Zijn leven en zijn dichten lossen zich op, met al hunne hooge pracht, in muziek, in harmonieën. Vroeg is hij met de toonkunst vertrouwd geweest en vroeg moet hij veel muziek gehoord hebbenGa naar voetnoot(1). Reeds in zijne eerste tooneelspelen treft men eene zoo aanzienlijke mate van kennis in de techniek der muziek aan, als zich veropenbaart in het gesprek tusschen Julia en Lucetta, in De beide Edellieden van Verona (I, 2). Hij heeft de kapel der koningin gehoord, even als de kapellen van verscheidene adellijke heeren en damen; Portia heeft immers ook eene kapel op haar kasteel. Voorzeker heeft hij verder veel muziek van bijzonderen gehoord. De Engelschen waren te zijnen tijde, wat zij later nooit geweest zijn, een muzikaal volk. De Puriteinen waren het, die de muziek uit het dagelijksch leven der Engelschen verjoegen. Het spinet was het lievelingsinstrument van dien tijd. In de barbierswinkels vond men spinetten, die door de wachtende klanten bespeeld werden. Elizabeth zelve speelde op het spinet en de luit. En Shakespeare heeft, in zijn 128e sonnet, waar hij zich tot de jonge vrouw richt, die hij met den vleinaam my music aanspreekt, zich zelven afgeschilderd, terwijl hij nevens de geliefde aan het spinet staat en de toetsen benijdt, die hare vingers mogen kussen. Naar alle waarschijnlijkheid heeft hij John Dowland, den voortreffelijksten Engelschen toonkunstenaar van dien tijd, persoonlijk gekend, hoewel het gedicht uit de onder Shakespeare's naam uitgegeven verzameling The passionate Pilgrim, waarin hij genoemd wordt, van Richard Barnfield is, en niet van hem. Even voor dat hij den Koopman van Venetië schreef, had hij in De spijtige vrouw getemd zijne kennis van den zang en het luitspel opnieuw benuttigd tot een schertsend tooneel, en Lucentio eenige diepgevoelde woorden over het doel der muziek in den mond gelegd: Dient zij niet om het gemoed des menschen na zijn studie of een bezwarenden arbeid te verkwikken? De werking der muziek op gemoedskranken heeft Shakespeare zeer goed gekend, zooals wij zien in Koning Lear en Den storm. Maar hier in den Koopman, waar de muziek zich met den maneschijn paart, neemt zijn lof eene hoogere vlucht: Hoe lieflijk slaapt het maanlicht op den oever!
Hier vlijen wij ons neer en laten 't oor
Besluipen van de klanken der muziek.
De nacht en kalme stilte doen de tonen
Der zoete harmonie te schooner klinken.
En Shakespeare, die van de kerkmuziek, van wier strekking zijne ziel schijnbaar niet getroffen werd, nimmer gewag maakt, laat hier zijnen anders weinig dweepachtigen Lorenzo zich verliezen in echte Renaissancedweperijen over de muziek der sferen: Zit, Jessica! Zie hoe 't gewelf des hemels
Met loovren schittrend goud is ingelegd.
Geen wereld, zelf de kleinste die ge aanschouwt,
Die niet in de omzwaai als een engel zingt
En tot een koor zich vormt met cherubijnen,
Wien jeugd uit de oogen straalt. Die harmonie
Bestaat ook in onsterfelijke geesten,
Maar wijl dit grove kleed der sterflijkheid
Hen insluit, kunnen wij haar niet vernemen.
Sferenharmonie en zielenharmonie, geen klokgelui en kerkgezang, zijn voor hem de hoogste muziek. Shakespeare's liefde voor de muziek, voor welke hij aan het slot van den Koopman zulke rijke uitdrukking vindt, komt in het tooneelspel overal te voorschijn. Zoo zegt Portia, wanneer Bassanio tusschen de kastjes moet kiezen (III, 2): Laat de muziek klinken, terwijl hij een keuze doet; indien hij dan mislukt, zal hij den zwaan gelijk in melodieën verdwijnen.... Het is alsof Shakespeare hier in den Koopman voor de eerste maal de door en door muzikale natuur van zijn wezen zoo geheel heeft willen openbaren. De lichtzinnige Jessica laat hij deze diepzinnige woorden zeggen: Nooit maakt een lieflijke muziek mij vroolijk,
en hij laat Lorenzo ter verklaring antwoorden, dat dit voortkomt van het luisteren der ziel; het geschal der trompet bedwingt eene schaar onbereden paarden; Orpheus heeft, naar de sage verhaalt, boomen, rotsen en stroomen beheerscht: Wijl niets zoo hard, verstokt of woedend is,
Dat niet muziek soms van natuur verandert.
De man, die geen muziek heeft in zich-zelf,
Of nooit door lieflijk toonakkoord geroerd wordt,
Deugt slechts voor roof, voor listen en verraad;
Het leven van zijn geest is stom als nacht,
Zijn neigingen als de Erebus zoo duister:
Vertrouw zoo iemand nooit! - Hoor, hoor, muziek!
| |
[pagina 193]
| |
Woordelijk is dat zóo toch niet door den dichter gemeend. Maar men lette er op, wie bij Shakespeare onmuzikaal is. Hier Shylock, die ‘het neusgehuil van een doedelzak’ verafschuwt, verder Hotspur, die al te heroïsch-onbeschaafd is, voorts de al te barsche Benedict, de al te fanatiek-politieke Cassius, de al te Afrikaansch-barbaarsche Othello, en eindelijk wezens als Caliban, die echter door de muziek als door tooverij wordt overweldigd. Muzikaal zijn daarentegen alle weekere wezens. In het eerste deel van Hendrik IV, Mortimer en zijne Wallizerin, die wederkeerig elkanders taal niet kunnen verstaan (III, 1): Ik verzeker u, mijn liefste, dat ik ijverig bij mijn lessen zal zijn, tot ik uw taal tot in den grond versta. Uw mond toch maakt het Waalsch zoo zoet als de dichterlijkste zangen, door een schoone koningin met de verrukkelijkste stembuiging in een lustwarande en bij de luit voorgedragen. Muzikaal zijn de aandoenlijke jonge vrouwen Ophelia en Desdemona, en verder figuren als Jacques in Zooals gij wilt, en de Hertog en Viola in Driekoningenavond. Dit laatste tooneelstuk is geheel en al van muziek doordrongen. De geestdrift voor de taal der klanken slaat in de eerste repliek van het stuk haar eerste akkoord aan: Indien muziek het voedsel der liefde is, zoo speel dan voort; geef er mij dan genoeg van, opdat mijn oververzadigde lust ziek worde en zoo sterve. Die melodie nog eens! Zoo kwijnend-zoet was haar val. O, zij klonk mij in het oor als het liefelijke windgesuis, dat over een bed van viooltjes heenzweeft om er den geur van mede te voeren en tevens weg te schenken! Hier komt ook Shakespeare's liefde voor den toon der volksliederen te voorschijn, wanneer hij den Hertog laat zeggen (II, 4): Wel, Cesario, komaan; nog eens dat stukje, dat zelfde oude en eenvoudige lied, dat wij gisteren avond hoorden. Het kwam mij voor, dat het mijn gemoedsstemming zeer verlichtte, veel meer dan die lichte melodieën of die gezochte aardigheden op wufte en onstuimig-wilde muziek.Ga naar voetnoot(1). Zoo vol behoefte aan muziek en neiging tot muziek als hier de Hertog of als Lorenzo aan het slot des Koopmans van Venetië, is Shakespeare in het korte, gelukkige tijdvak geweest, waarin hij, onoverwonnen van de zwaarmoedigheid, die in hem even als in alle diepere naturen als mooglijkheid verborgen lag, nog voelde hoe zijne vermogens zich versterkten en ontwikkelden, hoe zijn leven elken dag won aan beteekenis en volheid, en hoe scheppingskrachtig en door èn door harmonisch zijn inwendig wezen zich ontvouwde. De groote slotharmonie in den Koopman van Venetië is als het zinnebeeld van het gevoel van innerlijken rijkdom en van het evenwicht, dat hij thans veroverd had.Ga naar voetnoot(1). Naar Georg Brandes. A.C. |
|