Theodoor Verstraete
In november 1895 werd in de zaal Verlat een tentoonstelling gehouden van de jongste werken van Theodoor Verstraete. Een treurige omstandigheid gaf haar een bijzonder belang. Een wreede ziekte maakte den kunstenaar in de laatste twee jaar onbekwaam tot werken. Wel is waar heeft een korte herstelling hem toegelaten nog een paar schilderijen af te werken, die onder zijn beste tellen: maar een nieuwe aanval der kwaal wierp hem opnieuw op het ziekbed, en veroordeelde hem ongenadiger dan vroeger tot werkeloosheid. Laat ons hopen dat die zware beproeving, die de kunstenaar onderstaat op het oogenblik dat zijn talent tot volle rijpheid is gedijd, slechts een tijdelijke zal zijn en dat hij weldra palet en penseel zal mogen hervatten.
Een wandeling door de hooger bedoelde tentoonstelling toont ons duidelijk hoe veelzijdig en oorspronkelijk Verstraete's talent is en hoe algemeen het nu wordt erkend. Van de veertig hier hangende stukken hebben de groote helft en al de voornaamste dadelijk koopers gevonden. En of zij het verdienen!
In zijn landschappen is Door Verstraete gebleven wat hij was over vijf jaar, toen wij in dit tijdschrift van hem spraken. Alleen is er wellicht nog meer zekerheid en grooter gemak gekomen in de weergeving der natuur, is zijne schildering breeder en eenvoudiger geworden. Hij is nog altijd de dichterlijke schilder, die zoo goed de overeenstemming tusschen mensch en natuur weet te voelen en zoo treffend den indruk der natuur weet weer te geven.
De zaal, waarin zijn schilderijen hangen, is als een open boek waarin men zijn gemoedsaandoening met den eersten oogslag leest en waarin men ze duidelijker begrijpt hoe meer men doordringt in de beschouwing van het werk. Het is een boek vol geschreven met kleurige bladzijden, waaruit het leven in al zijne afwisselingen u tegenstroomt, frisch en toch diep in zijn bekoorlijkheid.
Bij den Terugkeer van den doop komen man en baker aangestapt in een breede dreef, aan de eene zijde bezoomd door boomen in hunnen rijken herfstdos, vlak aan de andere zijde en den blik toelatende over het verre veld te weiden. De najaarszon giet haar warm licht over boom en akker, het leven ligt open voor die menschen, wijd, onbegrensd, in gulden verschiet, evenals de velden en met de blijde harten juicht de tevreden aarde mede.
In den Terugkeer van het kerkhof is de gang van den gebogen vader aan den arm van zijn zoon die van een groep vol stommen weemoed en verraadt de effen doodenakker en de kale vlakte, die zich daarachter uitspreidt, verlatenheid en treurnis, terwijl het matte licht en de overtrokken hemel den weerschijn lijken van het bange gemoed.
En zoo overal, van stuk tot stuk. En men denke nu niet dat naar de effecten gezocht is, noch dat de schilder aan sentimentaliteit doet. Het is alles de eenvoud en de waarheid zelve.
Ook hoeft hij geen menschen om de stemming der natuur te vertolken; die spreekt duidelijk genoeg uit het landschap zelve. Er zijn van die gezichten, die tragisch zijn als een bloedig drama; zoo de hooioppers, die bij koud manelicht hunne sombere gevaarten dreigend verheffen in het eenzame land. Er zijn er die jubelen als kinderzang in feestelijke dagen; zoo de Boomgaard in Zeeland, waar de koe met helderen pels baadt in het hooge mollige gras, onder den appelboom, die vreugdevol zijn takken met bloesem beladen uitstrekt; alles malschheid, jonkheid, blijheid.
En of de natuur ernstig zij, als in de Heide van Calmpthout bij vallenden avond, of vroolijk zooals in den Tuin, met zijn overdaad van bloemen en kleuren, of droomerig zooals de Wassende maan bij zomernacht altijd voelt men dat de schilder doordrongen was van de poëzie, die er ligt in het landschap en zijn indruk gemoedelijk en gemakkelijk weergeeft.
Het belangwekkendste deel der tentoonstelling wordt gevormd door de zeegezichten, onderwerpen die Verstraeten in de laatste tijden met klimmende voorliefde is gaan behandelen Of de zee ook hare poëzie heeft, machtiger wellicht en niet minder verscheiden dan die der aarde en of de schilder ze heeft weten te vertolken!
Daar hebt ge zijn Garnaalvangsters: drie kloek gebouwde vrouwen stappen langs het strand, zij gaan aan het water haren dagelijkschen buit ontrukken. Wat een zelfbewustzijn, wat een kracht, wat een leven er ligt in die figuren! En hoe machtig ook zijn de elementen, hoe eeuwig jong die hemel vol licht, die golven vol beweging; hoe leven en stappen zij ook vooruit, hoe wedijveren zij in opgewektheid met de forsche vrouwenfiguren.
En elders, de Avond op de Schelde: de zon vult heel den hemel met haren poeierigen goudgloed,