schilders der wereld. Hij leidt ons rond in de Geldersche hei, het Wolfheesche bosch; hij toont ons het haventje, de steegjes en buurtjes van Volendam; hij laat ons verpoozen in de zonnigste en lommerrijkste hoekjes te Blarikum, Muiderberg, Oosterbeek... In elk gewest en op elk plaatsje treft hij gemakkelijk het typische, kenmerkende, eigenaardige, en voor al dat typische en eigene vindt bij met niet geringer gemak de juiste kleur.
Vergelijk eens onderling Avond aan de Plassen en Wilgen aan de Sloot met Volendamsche Achterbuurt of Reede te Volendam en met De Reuzenbeuk te Wolfheezen of In de Geldersche Hei.
Zoo schraal, sober, stil, bedeesd, bijna sjovel als hij de kleine, lage, onschoone huisjes en de smalle, eenzame steegjes van het visschersdorp schilderde, zoo weelderig, rijk, machtig, overweldigend stelt hij de Geldersche boschnatuur voor, zoo mager, schraal en arm de heide met haar povere schaapjes en nog poverder herdersman. Zoo zonnig, warm, rijk en luid van toon als zijn kleur is in het boschgezicht, zoo modest, zacht, teer, intiem en stil is zij in de twee koele plekjes aan 't water.
En zóo moet het immers zijn!
Ik verfoei niets zoo zeer bij een schilder als.... het vervelende koekoek-éen-zang van onderwerpen en uitvoering; het voorstellen, met eeuwig dezelfde kleur, van de meest verschillende dingen.
De stukken, waarin Pieters mij ditmaal het meest voldoet, zijn, naar mijn persoonlijk idee, Buiïg Weêr, Volendamsche Achterbuurt, Wilgen aan de Sloot, en vooral Zondagmorgen, Leeren bidden en Avond aan de Plassen.
Buiïg Weêr! Omgeven, als van zooveel wachten, van strooschelven en hooibergen, een molen, opstekend als in angst zijn lange armen naar het lage, sneldrijvende, zondvloedzwangere zwerk, groote, onheilspellende wolkenlappen, die alles donker maken onder zich en een zwarten, naren, weerschijn werpen op het stille water... Hooger, in reiner lucht, wat witte, wollige, plezierige wolkjes.
Een doorwrocht schilderij; niet geveegd, niet getoetst, geschilderd met liefde en toewijding, en vol athmosfeer.
't Achterbuurtje geheel anders. Hier is getoetst, geveegd; hier zijn aangebracht op den eersten, meer effen grond, vroolijke plekjes kleur: 't rood der daken, 't kalkblauw van een geveltje, de refleksjes van 't water, de gestreepte lucht, en al die tintjes worden als tonen, die zingen, lustig op, in de stilte van een warmen zomerdag.
In de Geldersche Hei is weer een werk van langeren adem, vrucht van dagen studie, evenals Buiïg Weêr bijzonder geslaagd als homogeen geheel.
In Wilgen aan de Sloot en een ander van gelijke grootte, waarvan ik mij den titel niet juist meer herinner, is weer de impressionist aan het woord. Hetzelfde plekje, van twee onderscheiden punten bekeken; water, wat bekroosd, geelgroen, en op den rand hoog lisch, heel frisch en nat, en breedgekruinde wilgen, en, in de verte, in volstralend zonlicht, een weitje, een tuintje, en de helblauwe lucht.
Boven dit alles waardeer ik echter Leeren bidden. Een Volendamsch moedertje, zittend, met naast zich het reeds aangestoken, ouderwetsche lampje, voor de muuralkoof, met haar dochtertje op den schoot. Het hoofd even gebogen, houdt zij in de rechte hand de gevouwen handjes van het kind, dat vol diepen eerbied en naïeve ingetogenheid, zeker dat het gehoord en gezien wordt door den Vader in den Hoogen, en het gezicht, stralend van vertrouwen, nazegt wat moeder haar voorzegt.
Wat helder wellicht de achtergrond, al ontsnapt het mij niet, dat er nog heel wat dag is in die kamer. Maar meesterlijk de moeder en 't kind. Het hoofd der vrouw, vrij het verlicht, met, op wang en voorhoofd de mazenschaduw der kanten muts, de hul, zou den beste eer aandoen.
Ik houd mede veel van Zondagmorgen. Er is stemming in dat binnenhuis, waar elk voorwerp zoo wel op zijn plaats is, even als de figuren, die - tusschen haakjes gezegd - uitmuntend geteekend zijn.
Toch is het allermooiste stuk der geheele verzameling, in mijn oog, Avond aan de Plassen. Geen doorgevoerd, uitgepierd werk; een vlugge indruk, het werk van wellicht niet meer dan éen uur of twee, doch geschilderd uit louter te machtig geworden aandrang, geschilderd uit behoefte des harten, geschilderd omdat de kunstenaar nachten lang er niet van geslapen had, zoo hij zich van deze volheid van bewondering niet hadde kunnen bevrijden in éen enkelen, machtigen kreet.
Hier is gevochten met het vluchtig verschijnsel; strijd geleverd tusschen kunstenaar en natuur. Zij wilde niet, dat hij dien lach van licht, die schittering van tanend avondgoud, dien zilvertoon des waters zou weergeven; en hij heeft geroepen: ‘ik wil’, en hij heeft ze vastgekluisterd, triomfant, op zijn doek. En uit die worsteling is geboren een schilderij, dat voor den grooten hoop ongenietbaar, voor den Durchschnitts-liefhebber vast niet rijp, niet af, voor den echten kenner ook het echte is.
Een interessante vraag is deze: is Pieters, op dit