te meer het bewijs op, met hoe bewonderenswaardige gevatheid die herhalingen werden gemaakt. Het klein paneeltje is een waar meesterstukje van dien aard.
Het Feestmaal van Herodes is nog wel het interessantste van de vijf stukken. Het stelt het gekende onderwerp voor, dat Rubens in zijn laatsten tijd tot een zijner meest dramatische tafereelen omwerkte. Al de personnages van het latere tafereel komen er in voor en hunne gewaarwordingen zijn dezelfde, alleenlijk zijn de menschen en hunne hartstochten op het rijpere werk met oneindig meer kracht en fijnheid van gevoel uitgedrukt. Men voege erbij dat van het stuk uit de verzameling van den heer Menke een eigenhandige schets van Rubens in het Museum van Sint-Petersburg hangt en men zal bekennen, dat wij hier staan voor een der moeilijkste vragen, die men stellen kan. Het stuk is geen kopij, het is duidelijk genoeg van ouderen datum dan de schets; men kan ook niet aannemen dat de schets naar de schilderij van een anderen meester zij gemaakt. De eenige geoorloofde veronderstelling blijft dan dat Rubens het stuk gemaakt hebbe toen hij in Otto Vaenius' atelier werkte en nog geheel onder den invloed van dezen meester stond, en dat hij er later een kopij naar schetste om er zich bij het maken van het jongere exemplaar van te bedienen. Is deze oplossing der vraag nog al ingewikkeld en geven wij ze enkel als een gissing, zij is voor ons nog de meest waarschijnlijke.
Van Van Dyck stelde de heer Menke ten toon een Madonna met het kind, een zeer fraaie navolging van het gekende stuk, waarop O.L.V. ten hemel blikt en het rechtstaande kind met de twee handen onder de armen vasthoudt. Herhalingen van dit meesterwerk bestaan er vele. Zij zijn, zooals het oorspronkelijk exemplaar moet geweest zijn en zooals dit hier is, geschilderd in den warmen geroosterden toon van den meester, eene herinnering aan de Venetianen.
Van Cornelius de Vos vinden wij een historisch merkwaardig stuk, het portret van Joannes Gevartius, den vader van den stadssecretaris Gaspar Gevartius, Rubens' vriend. Hij zit aan een tafel te schrijven; op den rug van zijn stoel staat zijn wapen, op den dorpel van het open venster zit de symbolische duif met den palmtak, die wij op zijn grafsteen weervinden. Het is een heel statig, zorgvuldig bewerkt conterfeitsel, door den meester onderteekend.
Onder den naam van Teniers staat een stuk, dat in de veiling, waarin het werd aangekocht, dien van Brouwer droeg; het heeft inderdaad iets van beiden en de gereedste veronderstelling ware dat Teniers het stuk schilderde onder den invloed van Brouwer, zooals zijne stukken van 1634 tot 1640 inderdaad ontstonden. Het paneel heeft zeer wezenlijke verdiensten: op een koel grijzen achtergrond en een warm getinten voorgrond komen de figuren in zacht glimmende tinten en versmolten penseeling uit. De bijzaken, de tinnen pot op den grond, het bierglas op de tafel, de vogelkevie aan den balk zijn wel Teniers' fijne bewerking waard, een der rookers draagt de gekende roode pet. Maar het middenfiguur met zijn ronden rug en zijn zwaar hoofd laat meer aan David Ryckaert denken, en hoe groote waarde het stukje ook moge hebben aan geen der twee meesters, wier naam het beurtelings droeg, meen ik het te mogen toeschrijven: voor Brouwer zijn de figuurtjes te deftig, de toetsing te verzorgd; voor Teniers is het middenfiguur te log, de schildering te versmolten en te zalfachtig.
Een Drie-Koningenfeest in van Graesbeeck's rijke kleurengamme, een Kerkgezicht van Pieter Neefs, een zeer fraai Italiaansch landschap door Jan Frans van Bloemen onderteekend, en een doode natuur van Jan David de Heem verdienen een loffelijke vermelding. Ten slotte hebben wij te spreken van de drie Breughels, waarvan de afbeeldingen hierbij gaan.
De eerste is een Boerenbruiloft van Pieter Breughel den oudere (den Boeren Breughel of den Viezen Breughel). Het is een stuk in zijnen gekenden trant. De dorpelingen hebben zich te goed gedaan aan de welvoorziene tafel en zijn opgestaan om elk op zijn wijze pret te maken met zijne tafelburin; drie koppels dansen, drie andere hebben een meer of minder intieme conversatie aangeknoopt; de bruid is aan tafel blijven zitten met haar ouders. Bij de tafel staan nog eenige vrouwen en mannen, die haar keukengerief en geld ten geschenke brengen; aan den tegenovergestelden kant bevinden zich de muziekanten. De handeling is verbrokkeld over heel het paneel, maar elke groep op zich zelve is levendig van beweging en wel opgemerkt. De kleuren als gewoonlijk in stukken van dien aard, zijn in groote vakken gelegd en vol van toon, wit, rood en bruin.
Pieter Breughel bestudeert met voorliefde de volkszeden en is de eerste, die aan tooneeltjes als dit eene plaats in ruimt in de kunst. Terwijl zijne voorgangers in de Vlaamsche gewesten nagenoeg uitsluitend godsdienstige onderwerpen waardig keurden om door hun penseel afgebeeld te worden, en Quinten Massys en zijn navolgers zich alleen bij uitzondering waagden aan een burgerlijk tafereeltje, ging hij den boer op om daar schilder-