De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 151]
| |
Maurits Hagemans en Jakob SmitsGa naar voetnoot(1)Eenige vlugge aanteekeningen over een tweetal kunstschilders, die gedurende de eerste zomermaanden nu, de eerste hier te Antwerpen, de andere te Brussel, eenige hunner werken tentoonstelden. Maurits Hagemans, die zich vrij langen tijd uitsluitend toelegde op de waterverfschildering - en,
maurits hagemans
tusschen haakjes gezegd, meer dan éens zag ik van hem akwarellen, die tot het mooiste behooren wat in Noord- of Zuid-Nederland in dien aard zooal te zien is - schijnt zich in de laatste jaren meer en meer van olieverf en pastel te bedienen, zonder er wel te verstaan iets van de hoedanigheden, die men vroeger in hem waardeerde, bij in te boeten. Evenals zijn akwarellen munten zijn landschappen en marines in olieverf uit door een opvallende frisch- en onmiddellijkheid van indruk, en door een fijn, teeder, bijna vrouwelijk gevoel. Doorgevoerd werk geeft hij zelden te zien, en moeilijk, zooniet onmogelijk zou het wezen, in al wat hij onderteekende een enkel zoogezegd morceau, een enkel bravoerstuk aan te wijzen. Niet de stoffelijkheid der dingen, maar wel de impressie, welke zij op hem teweeg brachten, poogt hij weer te geven, en zoo juist en scherp is zijn blik en zoo vast van doen zijn hand en zoo trefzeker zijn penseel, dat, wat ons het allermeest bevalt in zijn gezamenlijken arbeid, precies de allervlugst gedane, de meest schetsachtige dingen zijn, zoo o.a. een Winteravond, De Polders bij Zonsopgang en Gestrande Sloep, alle drie meer geveegd dan geborsteld, met het paletmes gesmeerd, althans in zekere partijen, zonder ergens éen vaste, stijve, doode lijn, maar treffend, weelderig van koloriet en vol van den glans van 't licht. In een enkel stuk, Nieuwpoort bij Maanschijn, hadden wij te doen met een uitvoeriger doorwrocht tafereel, overigens niet minder mooi dan de pas genoemde schilderijen.
* * *
Jakob Smits - nog een in 't gastvrije Zuiden sedert jaar en jaar verblijvend Noord-Nederlander - stelde te Brussel, bij de Molder, Warmoesberg, een vijftiental pastels ten toon van verschillende grootte en van uiteenloopenden aard: binnenhuisjes, portretjes, symbolistische gedichten, en een enkel landschap. Een der interessantste persoonlijkheden, evengoed als een der meest noeste en onverschrokken ‘wroeters’, die men zich denken kan. Zelden stelt hij ten toon; doet hij het, wees dan overtuigd, dat men er hem uitdrukkelijk toe ‘praamde’. Zoo op de laatste tentoonstelling der ‘Belgische Water- en Pastelverfschilders’ prijkte van hem een viertal tafereelen, behoorende tot een cyklus van moedertypen, o.a. een ‘Mater divina’, een ‘Mater dolorosa’ en een ‘Mater amabilis’, welke om hun ongeëvenaard sterk en mooi koloriet zeer opgemerkt werden. Ook hier, bij de Molder, een tot dezen cyclus behoorend beeld: een parel in den volsten zin des woords. Een zeer eigenaardige gedachte: het met een zwarten kapmantel omhulde hoofd eener bejaarde Kempische boerin, aflossend, van vóor gezien, eerst op een flonkerend gouden nimbus, dan op een hemel, boven van 't heftigste, brutaalste donkerblauw, beneden van 't hartstochtelijkste karmijn- | |
[pagina 152]
| |
inkt-rood. Titel: Golgotha. Maar wat een hoofd, m'n hemel! Hoe meesterlijk gemodelleerd en hoe sprekend van uitdrukking! Wat een diepe, o reeds zoo vaak gevoelde, zoo diep ingevreten smart schreit
jakob smits
niet uit de zielvolle oogen en uit al de trekken van dat boerscheenvoudige, en toch zoo edele gelaat! En wat een kleur, groote goden! Een blauw en een rood en een zwart en een blank, waarbij het heftige goud van den nimbus eenvoudig verbleekt. Ik herhaal het: meesterwerk, en van 't beste! Hoe mooi, hoe artistiek ook, bij het werk van anderen vergeleken, naast dit stuk opgehangen, verliezen de andere stukken van Smits vast van hun waarde. Ik zeg: naast dit stuk opgehangen! Want - denk ik dien ‘Golgotha’ eenvoudig weg - dan verbleeken, op hun beurt, de pastels van Wijsman en van Delsaux naast Smits' aardig losgedaan ‘Breistertje’, naast zijn ‘Sober Maal’, op Israëls niet gelijkend, maar Israëls waardig, naast zijn schetsachtig, maar o zoo typisch gedaan, ‘Kinderkopje’, naast zijn ‘Spinstertje’ vooral, een zonder eenig spoor van geliktheid of mooidoenerij, geheel affe en doorwrochte teekening, de zeer dichterlijke vizie van een eenvoudig boerenmeisje, spinnend, spinnend, o zoo geheel en al opgaand in het spinnen, in een rembrantiaansch verlicht huisje. Jakob Smits - onthouden wij dezen naam en zoeken wij, van heden af, de werken op, daarmede onderteekend! Ik heb een voorgevoel, neen, ik ben er overtuigd van, dat hij eens en spoedig de naam zal wezen van een onzer allereerste meesters. Pol de Mont. |