De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Een gedenkteeken voor Frans HalsDe beweging, op touw gezet voor het oprichten van een monument aan Frans Hals te Haarlem, werd door Jozef Israels, lid van het comiteit, verdedigd in de volgende bewoordingen: ‘De besprekingen omtrent het op te richten monument voor Frans Hals te Haarlem schijnen mij toe zich in een richting te bewegen, die niet de juiste is. Vergun mij daarom, als lid van het comité, daarvoor een lans te breken. Men zegt, dat het niet aangaat een monument op te stellen voor den man, waarvoor men geen geld genoeg bij elkander kon krijgen, om zijn schilderijen te koopen die, jaren geleden, uit een der hofjes te Haarlem werden aangebodenGa naar voetnoot(1). Met alle mogelijke middelen is op deze zaak niet meer terug te komen; deze zaak is uit. Maar zijn er nu geen schilderijen van Frans Hals te Haarlem aanwezig? Of zou men pas door dien aankoop, indien hij gelukt was, eigenlijk hebben gezien wie Frans Hals was? Het tegendeel is waar. Wie Frans Hals kennen wil in zijn beste scheppingen, wie zijn talent van onnavolgbaar schilderen wil kennen en bewonderen, moet in het Muzeum te Haarlem terecht komen, al had hij ook alles gezien, wat er daarbuiten van hem te kijk is. Want wat men elders ook van hem te aanschouwen geeft, nergens vertoont hij zich zoo, in al zijn eigenaardige persoonlijkheid van dat schilderen, dat hem van alle andere penseelvoerders onderscheidt, als in de vele en uitmuntende stukken, die in het Muzeum te Haarlem ten toon gesteld zijn. Men moge het jammer vinden dat ook de schilderijen van het hofje niet daar aanwezig zijn, maar wij mogen blij zijn met den schat, dien wij te Haarlem en te Amsterdam van onzen levendigen kunstenaar Frans Hals bezitten, een schat, die nergens anders te vertoonen is. Ik heb de grootste achting voor het streven van de Vereeniging Rembrandt, maar zie niet in, dat alles van onze oude meesters in het land moet blijven. Ik voor mij zou naast die Vereeniging gaarne een zuster-vereeniging zien verrijzen, die ons begiftigde met wat bij ons zoo bijzonder ontbreekt, de oude kunst uit het buitenland. Geen Rafaël, geen Titiaan, Paul Veronese noch Velasquez, Durer, noch zoovele, zoovele, anderen, kan men bij ons te lande genieten. Maar met onze eigen oude meesters kunnen wij, op enkele na, gelukkig, voortreffelijk vóor den dag komen, en welk een genot nog daarbij, vóor ieder Hollander, dat hij bijna in geene buitenlandsche collectie kan binnentreden zonder getroffen te worden door schoone exemplaren uit onze groote Hollandsche school. Als men dat alles wel overweegt, behoeven wij naar al die treurmaren met te luisteren, dat er zoo veel niet is, maar laat ons trotsch zijn, dat wij bezitten, wat wij hebben. Frans Hals heeft Haarlem tot een oord gemaakt, waar ieder kunstgevoelige naar toe trekt, om zijne werken te bestudeeren en te genieten, en om voor dien man in die plaats een monument te zetten, redelijker wijze, zou ik zeggen, kan daar niemand iets tegen hebben’. |
|