De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Rembrandt te BrunswijkDe Noord-duitsche steden, Keulen, Dusseldorf, Brunswijk, Cassel en Berlijn, ze worden bezocht zonder dat men veel hoort spreken over de daar aanwezige kunst. Toch is te Keulen, in het bisschoppelijk paleis en elders, gelegenheid kennis te maken met de oud-duitsche meesters. In Dusseldorf is in de buurt van den botanischen tuin met zijn gewonden krijger in marmer, gelegenheid de nieuwere duitsche kunst, exceptioneel de Dusseldorfer, grondig te leeren kennen. Cassel met zijn rijke verzameling allerlei-kunst, ligt bezijden de toeristen-route; maar verdient een bezoek, al zou het alleen zijn om Rembrandt. Het Neue Museum te Berlijn heeft, behalve een éénig rijke verzameling gipsafgietsels, een eerbiedwekkend aantal schilderijen, die aan Rembrandt worden toegeschreven. De hertogelijke verzameling te Brunswijk bezit ook stukken van onzen meester; - maar om nog andere redenen is de belangstelling van den Nederlander hier gepast. Waarom dan zoo weinig notitie? Nogal begrijpelijk. De Berlijnsche kunsttentoonstellingen van beteekenis dateeren eerst van den jongsten tijd. De oude Keulsche meesters zijn van belang voor den kunst-historicus; niet voor het aesthetisch genot zoekend publiek. De Gallerij in Cassel kan niet bogen op prima Spaansche en Italiaansche kunst. De Madonna met het lam, vroeger aan Rafaël toegeschreven, is een gewijzigde kopie van het beroemde madridsche schilderij. Ook is er een Cleopatra, vroeger werk genaamd van Titiaan, maar arbeid gebleken van een zijner leerlingen. Schilderijen der oud-duitsche school lieten ook veeren hunner glorie. Dürers en Holbeins bleken ónecht. Cranachs deden menigeen twijfelen. Naar Cassel, zooals reeds geïnsinueerd, buiten de groote reis-routes, gaat niet licht iemand expres. De Gallerij is er niet minder vermaard om. Hiervoor zorgde hoofdzakelijk de Vlaamsch-Hollandsche kunst: de meesterwerken der 17de eeuw. Maar vooral Rembrandt. Er zijn hier, reeds sedert lang, niet minder dan twintig schilderijen van den meester. Een londensch uitgever heeft ze onlangs in groot formaat laten vermenigvuldigen en beschrijven. | |
[pagina 147]
| |
In Brunswijk komt men gemakkelijker dan te Cassel, ook al ligt het niet direct aan de route Amsterdam-Berlijn. Maar het ligt er niet ver af. En wie b.v. naar den Harz gaat, kan Brunswijk gemakkelijk bezoeken. Ik deed dit verleden zomer; en ik heb er geen spijt van. Terug van Brocken en Hexentanzplatz ging ik over Magdeburg naar Braunschweig, en bleef hier een halven middag om het Museum te zien. Brunswijk is een heldere, frissche stad met mooie plantsoenen, mooi water en mooie pleinen. Aan den stations-kant waant men zich in een tuin. Hier, achter het plantsoen, ligt dan ook de Holländische Garten. Blijkbaar wordt de Hollandsche tuinbouwkunst niet minder dan de Hollandsche schilderkunst in Brunswijk geëerd. Tegenover dezen Hollandschen tuin, vlak er aan, is de Lessingplatz met het standbeeld, dem grossen Denker und Dichter das deutsche Vaterlant. Hier staat Lessing in de kleedij van zijn tijd: achttiende-eeuwsch kostuum: kamisool met lubben en jabot, kuitbroek met gespschoenen, het openhangende overkleed tot aan de knieën. De linkerhand omvat een rol papier en rust op een geknotte zuil, de rechter is tegen de borst gedrukt. Lessing is zóó bekend in ons land en zóó verwant in zijn deege degelijkheidsaard aan 't nederrijnsch naturel der glorie-periode, dat zijn beeld hier, in de omgeving van den Hollandschen tuin, een hoogst sympathieken indruk maakt. Hier, bij dien tuin en in de buurt van het Lessingbeeld, heeft men de Aegidiën-kerk. En, wat teeken des tijds is, ook, dunkt mij, bewijst dat Noord-Nederland in enkele opzichten achterlijk blijft - en, zeg ik, deze kerk wordt gebruikt voor tentoonstellingen van kunst-nijverheid. Tusschen dezen tuin, deze kerk en dit beeld zou geen verband zijn, indien Lessing niet hier ergens ware gestorven, in een huis aan de Aegidiënmarkt; 15 Februari 1781. Omtrent dezen tijd speelde zekere hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel is ons land een onaangename politieke rol. Een familie-lid van dezen, een dito-hertog, had Lessing gemaakt tot bibliothekaris van de Wolfenbutteler bibliotheek; in welke kwaliteit Lessing de vermaarde Wolfenbutteler fragmenten uitgaf; niet tot genoegen van zijn hoogen heer. Of nu deze hertogen, zich mengende in andermans affaires, een alleronderdanigst slag van dichters verwachtten, of over 't geheel niet hoog tegen dichters opzagen, de geschiedenis vermeldt dat de in ons land gekomene aan den stok kreeg met den Nederlandschen dichter Onno Zwier. Deze, Friesch edelman, Nederlandsch staatsman en schrijver, had, in kwaliteit van vertrouwde en raadsman van den stadhouder Willem IV, veel invloed. Toen de hertog als voogd van den minderjarigen Willem V in de Staten verscheen, deed Onno niet de moeite op te staan. Misschien was hij bang dat de hertog, niet figuurlijk maar letterlijk, op zijn plaats zou gaan zitten. Hoe 't zij, de Wolfenbutteler, gewoon aan de slappe ruggen van zijn goede Brunswijkers, geraakte geducht uit zijn zachtaardigheid.Ga naar voetnoot(1) Allerlei herinneringen aan Holland in Brunswijk; maar de beste komen nog. Deze zijn in het schilderijen-museum. En de weinige uren, die ik er doorbracht, blijven onvergetelijk. De middag was warm; maar de straten waren breed en zindelijk. Ik maakte een omweg. En toen ik onder het hertogelijk paleis, met zijn donkere beeldengroepen, doorliep, ging ik eerst rechts en daarna links en vond op een beschaduwd plein het statige gebouw. Ik heb in de Gallerij al de kabinetjes niet geteld; maar weet dat ze heenloopen rondom een aantal middenzalen met fraai bovenlicht. De systematische, ordelijke indeeling trof mij. Zooveel mogelijk school bij school, natie bij natie. In de middenzalen herinner ik mij bijna geen andere dan groote stukken. Oud-Duitsche kunst, Vlaamsche, Hollandsche, Italiaansche kunst, alles had een aparte zaal. Over al deze kunst wil ik thans niet spreken. Ik wil alleen aanstippen wat mij het levendigst | |
[pagina 148]
| |
trof bij een oppervlakkige en snelle beschouwing. Een portret van den vermaarden Antwerpschen meester MoorGa naar voetnoot(1), zuidelijk warm en onstoffelijk. Nooit zag ik Van Everdingen zoo in zijn kracht als hier; en het is te verwachten dat Ruysdael's roem zal flauwen voor de natuurwaarheid van dit echt noorsch stemmingstalent; naast wien Ruysdael, in zijn rotsen en watervallen, salonschilder is. Aan Cornelis van Haarlem dacht ik hier. Vooral bij het zien van de Bethlehemsche Kindermoord; griezelig onderwerp; en met blijkbare voorliefde door den spierkundigen kunstenaar op-doek-gebracht. Zijn werk maakt den indruk van penceelsport; en in dit opzicht verdient het schilderij een nauwkeurige vergelijking met het evenbeeld in 't Rijks-museum. Men kan er uit zien hoe de Haarlemsche Cornelis te werk ging: hoe vermakelijk getrouw hij zichzelven herhaaldelijk kopieerde. Mijn gedachten dwaalden naar Adam en Eva, indertijd in 't trippenhuis te Amsterdam naast de trap. Deze zonderling bloedelooze Adam, te breed in de schouders, te smal van heupen, naast de even bloedelooze Eva, schimmen eener ónvleeschelijke bijbelsche abstraktie, doen zien wat een terzij van de kunst loopende opvatting van echte kunst maakt. Welk een verschil met Palma Vecchio's Adam en Eva hier. Al wat Cornelis mist, heeft deze. Edele lijnen, bevallige vormen; heerlijk licht over nobelheid van vleesch. Ach, de Italiaansche kunst! Alleen de groote, de zeer groote, de allergrootste meesters, hebben den invloed er van gevoeld. Ook Rembrandt. Ik weet niet wie het zegt, maar het staat door een vriendenhand geschreven in een mij als knaap geschonken exemplaar van Bouvier's Lessen over schilderkunst: de minste ets van Rembrandt doet ons de teekeningen van Rafaël koud vinden. Misschien... Maar voor mij staat het vast dat Rembrandt in zijn latere en laatste periode onloochenbare verwantschap in techniek toont met de groote Italianen. Lastman, die Rembrandt's leermeester was, staat er tamelijk ver af. Zijn hier aanwezig tempel-tafereeltje, wat een aardige vergelijking toelaat met Rembrandt's Simeon in den Tempel, bewijst het. Niet minder ver stond Rembrandt aanvankelijk van de zuidelijken, o.a. in zijn Anatomische les. Maar in De Staalmeesters is hij reeds hun evenknie. Die höchste Kunst ist die Region des Gleichen. Door dit wijsgeerig regeltje wordt de overeenkomst verklaart. De hier aanwezige stukken, die worden toegeschreven aan Rembrandt, een tiental, zijn ongelijk van waarde. Bij sommige portretten rijzen allerlei vragen. Maar dit zelfde heeft men ook in het Louvre-museum. Ook elders.Ga naar voetnoot(1) Waarde en echtheid zijn van sommige onomstootelijk. Sommige? Ik durf er niet meer van verzekeren. De hooge heer die op zijn reizen kunst koopt en den grondslag legt voor een museum, wordt licht misleid door handlangers en onwetendheid. Hier komt nog bij, dat dit museum, aanvankelijk kunst-kabinet, na den slag bij Jena geplunderd werd. Het beste belandde in Parijs en Cassel. Een deel werd verkocht. Later kwam veel terug; maar hoe en wat? Waardelooze kopieën in ruil voor echte stukken?... Hoe 't zij, voor de kennis der nederlandsche scholen is werkelijk de studie der Brunswijker verzameling, ook in zijn tegenwoordigen toestand, noodig. Voor de kennis van Rembrandt is zij onontbeerlijk. Over 't algemeen leert men Rembrandt eerst in 't buitenland volledig kennen. Als schilder van godsdienstige onderwerpen treedt hij hier meer op den voorgrond dan bij ons. Maar als landschapschilder is hij in Nederland in de openbare musea ónbekend. Als landschapschilder vindt men hem hier. In het onweers-tafereel stort hij al de zwavelgele kleurkracht uit van zijn fulmineerend penceel. Het is Rembrandt, maar van een hoogst eigenaardigen kant. Rechts een dal met hollen weg, waar, in flikkerend weifellicht, een ezel wordt voortgetrokken door een dravenden man. Links een oploopend bergvlak of terras; met aan 't eind een stad in gelen sulfergloed, overal op de gebouwen neerbliksemend. Het is het landschap van een dichter-ziener; en niet zonder reden heeft men het vergeleken met een schepping van Shakespeare. Behalve dit landschap is nog een ander werk van Rembrandt interessant. Ik bedoel: het familietafereel. Het is een der beste stukken van den schilder uit zijn laatsten tijd. Zijn techniek is kenbaar; zijn meesterschap duidelijk; geen | |
[pagina 149]
| |
moment van twijfel bij 't eerste-zien. Bovendien een echte verrassing dit onderwerp. In 't Rijksmuseum hangt een dergelijk: het pendant van dit; het zoogenaamde Joodsch Bruidje. Geheimzinnig bruidje, tamelijk leelijk en verlept. Het uit-bollende lijf in een wijd-uitstaanden rooden rok is wel wat cru. En wat doet de tanige man zijn hand te leggen tegen haar borst in onderzoekende, luisterende houding? Ik wist het nimmer te zeggen, hoe vaak men het mij vroeg. Maar hier in Brunswijk is antwoord op deze vraag; en een zeer duidelijk antwoord bovendien. Op het schilderij, ongeveer evengroot als het Amsterdamsche, zijn de personen eveneens kniestukken. Maar de onzichtbare derde op het Amsterdamsche stuk is op het Brunswijksche zichtbaar geworden. De vrouw houdt een zuigeling op den schoot. En daarom wordt het schilderij te Amsterdam geapotheoseerd door het schilderij te Brunswijk.
1895. J. Winkler Prins. |
|