| |
| |
| |
Verzen door J. Reddingius.
I
| |
| |
Sonnet
Uw handen hebt gij beide mij geboden,
Daar leeft een inn'ge vreugd op mijn gelaat.
Gezegend gij, die door mijn leven gaat,
Van hooger vreugd de schoone, blonde bode.
Gij, liever mij, dan mijn twee dierbre dooden -,
Mijn inn'ge achting eeuwig helder staat
In mijn groot hart, dat leeft en lieft... Geen kwaad
Zal krenken ooit mijn heilge, doode goden -:
Gij voelt, dat ik U heerlijk minnen moet,
Mijn groote schat, die zijt in droom gekomen.
En óp mij riept met luiden, langen lach.
Een hoogre vreugd leeft licht in al mijn droomen,
En meldt ons hoog geluk, zoo blij begroet...
Mijn juichend harte looft den heldren dag.
| |
Droom
Diep in mijn droomen ligt mijn groot heelal,
Dat 'k heb aanschouwd in nachtelijken stond.
De nacht was duister, maar mijn droom was licht
Als 't welig landschap onder warme zon.
De wei lag kalm, de lucht was diep en blauw,
Teer blanke wolken dreven statig stil...
Een blijde leeuwrik zong in 't ijle hoog,
Een vlugge lijster zond haar groet hem na.
De wijde lucht was vol van vogelzang,
De bloemen geurden in de warme wei,
Waar welig gras en malsche klaver sproot
Uit dauwgedrenkten, donkren, zwarten grond.
Daar bloeide, geel als goud, de boterbloem,
En blank als sneeuw de reine madelief
En ook de bloem, die bloeit als Pinkster komt
Met vreugd van groen en blonden zonneschijn.
Dwars door de weide vloot een vlugge beek,
Rood-vinn'ge visschen zwommen rond in 't nat
En kromme rimpels lijnden voort naar 't land.
Ter rechterzijde stond een braamstruik, hoog,
Waar 't stroomend water uit een boschje kwam...
En zie, plots uit dat boschje treedt een kind,
Met blonde glorie op het jong gelaat,
Als wen de zon door dichte bosschen straalt
En wondre kleuren toovert, zacht van tint.
Zij kwam - en door den morgen klonk heur lied
Vol hooge klanken, rein en klaar van toon.
Zoo blijde zangen zong mijn jonge ziel,
Want heel de wereld leek mij wonder schoon.
'k Was als een kind, dat in de weide leeft
En vriendschap sluit met iedre mooie bloem -
Een kind dat met een beuk vertrouwlijk praat
En mooie sprookjes van de vogels kent...
Ik wilde snellen tot mijn heerlijk kind,
Om haar te brengen heel een rijke schat
Van wilde bloemen, die de wei mij schonk.
Maar zie, pas klonk vol inn'ge vreugd mijn stem
Of 't lichte beeld verdween en ook de wei
Met bloemen, en de zon, eens machtig-mooi.
Een sombre nevel dekte woud en wei...
Diep in mijn droomen zonk de zwarte nacht.
|
|