schoon, in 't nauwste verband met de geschiedenis van 't Woord.
Want in het woord streeft de idee naar de volmaakste uiting; naar de meest essentieele en zuivere. In het woord openbaart zij het verstaanbaarst en het snelst haar totaliteit van doel-eigenschappen, zooals deze niet slechts in het anorganisch kristal of in het onoogelijk stofje, waarin haar kracht latent, haar leven sluimerend of schijndood is, ook niet in het meest bezielde en hoogst georganiseerde natuur-exemplaar, maar uit den doorgeestelijkten mensch aan den dag komen. Niet onmiddellijk in den mensch groeien de woorden; maar de woorden in hun aesthetische of zinnelijke gestalte groeien in en door de idee. De idee immaneert zich in het woord; en doorloopt ook hier, evengoed als in de natuur en haar stoffelijk of organisch groei-proces, een aantal trappen; aanvangende met 't gestamel van dieren, kinderen en kinderlijke volkeren en eindigende met de meest ideeële essentie-uiting van 't modern-gebeitelde kunstwoord.
Deze groeitrappen zijn door de vergelijkende taalstudiën blootgelegd.
De langzame vervorming, de letterwijziging, het overgaan der klanken in de verwante soorten, het verplaatsen der medeklinkers, afslijten, wegvallen of uitstooten van woorddeelen, achter- en voorvoegingen - dit alles sedert duizenden van jaren de geheele wereld over bij verwante talen hoogst bekend, wijst op een langzame trapsgewijze vormverandering, waardoor de idee, de essence of beteekenis van 't woord ook wordt gewijzigd, daar de vormverandering der idee de geheele natuur door niets anders beteekent dan een rijker doel-ontvouwing, dan een gewijzigde beteekenis-verkrijging. Met de vormverandering loopt dus een beteekenis-wijziging parallel; die niet is gemaakt, maar gegroeid; en, in zooverre dit het geval is, nieuwe verschijnselen op het gebied der letteren aankondigt. Maar niet in de hoofden van zelfbewuste taalgeleerden groeien deze woorden. In hen die 't allerdichst staan bij de groote scheppingsbron van 't onbewuste. Hier slechts vermag de Idee ingeboren doel-ontvouwing te verwerkelijken, zooals deze reeds in elke onbewuste artikulatie naar uiting streeft. Maar men verwarre dergelijke artikulatie, weinig meer dan de nood- of vreugdschreeuw der dieren, niet met het vervulde, gebeeldhouwde kunstwoord, zooals het, langzaam geworden, eeuwen soms verscholen in 't duister van boeken of in het weinig minder duister der onbekende dialekten, slechts wacht op de hand van den kunstenaar om, opgepoetst en ontdaan van parasiteerende aanhangsels, gezet te worden tot een juweel voor alle komende tijden.
En welke woorden zijn dit soms!
Wanneer uit de Idee uitgroeit niet alleen de planeet der oneindige ruimte, maar ook het vaste gestarnte, zelfs de gegroepeerde onmeetbaarheden die zich voordoen als vlekken, maar voor het gewapende oog zich uitspreiden tot star-systemen in lensvorm, waarvan het licht, duizende en duizende malen sneller dan de snelste sneltrein, onberekenbare tallen van eeuwen doorreist vóór het ziende oogen bereikt - wanneer de idee instaat is zich uit te dijen tot zooveel oneindig groots, dan kan zij in het woord ook verschillende konkrescentie-trappen bestijgen tot een hoogte, waarvan wij zelfs niet het flauwste vermoeden bezitten. Evenmin als in de verschillende zouten van het zeewater, evenmin als in de kristallen der druif, openbaart zij zich in het woord zoo totaal, dat deze totaliteit onder bereik valt van ons weten. Zelfs in de lucht die wij inademen is haar totaliteit ons niet gegeven, daar de voortschrijdende wetenschap hier evengoed nieuwe elementen zal ontdekken als zij dit doen zal in de verbrandingsprocessen der starren, wier wisselende kleuren zij ziet; als in de verbrandings-processen der diepzeedieren, wier geabsorbeerde zout-water-elementen onder invloed der zuurstof in de fraaiste regenboogkleuren, in het schitterendste vuurwerk opgaan. Evenals in de kristallen der druif, wanneer deze onder gistings-processen worden omgezet in het heerlijkst aroom, evenals in de kristallen der ontluikende bloem, wanneer deze onder organische invloeden uitwasemen tot zinstreelende geuren, zoo kondigt zij zich ook aan in het woord op eene voor ons in mystiek duister schuilende wijze. Waar het woord echt oud, echt degelijk gegroeid is, een stamboom achter zich heeft van woorden, waarop het kan wijzen als kunst-adeldom; wanneer het niet gemaakt, niet saamgesteld, niet louter klank is, niet konventioneel overeengekomen om te voldoen aan de utiliteit, of aan ijdelheid, of aan nieuwigheidszucht, of aan virtuositeits-vertoon, dan wasemt er uit op een bouquet van
zielbedwelmend leven, zoo streelend aangenaam, dat de gevoelige kunst-begaafde onloochenbaar den invloed gewaar wordt.
Dit bouquet te ontleden, de taalwetenschap tracht het te vergeefs. Maar de ervaring van den ontvankelijken dichter bevestigt het bestaan. Wil men dit aroom buiten de eigenschappen der idee zoeken, dan zal dit zoeken vergeefs zijn; hoewel het waarschijnlijk ontstaat door wisselwerking tusschen lezer en woord-kombinatie. Het