De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Het Nederlandsch Lyrisch Tooneel te AntwerpenHet tooneeljaar 1894-1895 behoort thans ook tot het verleden. Bij den aanvang van dit seizoen hebben wij een overzicht gegeven van hetgeen de vier voorgaande tooneeljaren op het gebied van lyrisch drama en zangspel hadden voortgebracht.Ga naar voetnoot(1) Thans dat het jaar geëindigd is, willen wij ook de balans opmaken van hetgeen het heeft opgeleverd. De vertooningen van het lyrisch tooneel te bespreken, naarmate zij plaats grijpen, is in dit tijdschrift eene onmogelijkheid. Wij laten die taak over aan de dag- en weekbladpers, welke daarvoor veel beter geschikt en ingericht is. Maar wel ligt het op onzen weg, om op geregelde tijdstippen een blik te werpen op het geheel van den geleverden arbeid, en dit samen te vatten in eene bladzijde geschiedenis, als een bouwsteen voor den toekomstigen historieschrijver onzer hedendaagsche kunstbeweging.
* * *
Zoowel buiten als binnen Antwerpen is het van algemeene bekendheid, dat het bestuur van ons Nederlandsch lyrisch tooneel gedurende het afgeloopen jaar te worstelen heeft gehad met ongehoorde moeilijkheden, waarvan meer dan éene een onoverkomelijk bezwaar scheen te moeten zijn voor de voortzetting eener onderneming, wier levensbaan toch reeds, buiten deze uitzonderlijke, onvoorziene hindernissen, zelfs in normale omstandigheden, met een ruim aantal struikelsteenen bezaaid is. Dat, desniettegenstaande, de loop der vertooningen geregeld is voortgezet geworden, en dat, met dit alles, toch nog zoo veel goed en echt kunstwerk is verricht geworden als uit onderstaande opgaven blijkt, - dit getuigt bij het bestuur van het lyrisch tooneel van eene veeren weerstandskracht, bij ditzelfde bestuur en bij al zijne medewerkers van eene arbeidzaamheid en eene toewijding, welke niet anders dan een gevoel van dankbare bewondering kunnen opwekken. Welverdiend waren dan ook de warme huldebetuigingen, waarvan de bestuurders Hendrik Fontaine en Edward Keurvels het voorwerp zijn geweest, op de kunstavonden, welke aan deze beide verdienstelijke en gewetensvolle artisten werden aangeboden. Wij willen hier overigens niet terugkomen op al de incidenten van het verloopen jaar. Voor oude koeien is er nog altijd geen geschikter plaats gevonden dan een gracht. Maar van het gebeurde moesten wij toch aanstippen - en zullen wij ook onthouden - dat, waar het lyrisch tooneel, onder de bezwarende omstandigheden van den nu geëindigden winter, zich recht heeft weten te houden, deze onderneming zonder twijfel krachtig opbloeien zou, indien het haar gegund werd, ineenigszins minder onvoordeelige voorwaarden haren strijd om het bestaan te leveren.
* * *
In de omstandigheden waarin de exploitatie van het lyrisch tooneel dezen winter moest geschieden, kon het niet anders of het lyrisch drama moest op het tweede plan geschoven worden. Van de reeds bekende stukken, werden twee heropgevoerd, namelijk: Preciosa, door Carl Maria von Weber, woorden van Pius A. Wolff, en Jeanne d'Arc, door Charles Gounod, woorden van Auguste Barbier, vertaald door Paul Billiet. Elk dezer beide stukken beleefde slechts éene vertooning. De nieuw opgevoerde lyrische drama's waren ook ten getale van twee: Bergliot, door Edward Grieg, woorden van Björnstjerne Björnson, 5 maal gespeeld, en Zriny, door Albert De Vleeshouwer, woorden van Theodoor Koerner, 3 maal.
* * *
Het zangspel leverde een betere campagne. Van de vroeger reeds geziene stukken, kwamen er wederom twee voor het voetlicht: De Vrijschutter, door C.M. von Weber, woorden van Friedrich Kind, metrische vertaling van Jos. Van de Vyver, 2 vertooningen; De Vliegende Hollander, door Richard Wagner, 7 vertooningen. De nieuwe opera's waren 6 in getal, te weten: Ondine, door Albert Lortzing, 15 maal gespeeld; Tsaar en Timmerman, door Albert Lortzing, 10 maal; | |
[pagina 67]
| |
Tannhaeuser, door Richard Wagner, 6 maal; Een nacht te Grenada, door Konradin Kreutzer, 5 maal; Euryanthe, van C.M. von Weber, tekst van Hermine von Chezy, 4 maal; Fidelio, van Lodewijk van Beethoven, tekst van Sonnleithner en F. Treitschke, 4 maal.Ga naar voetnoot(1) * * * Ten slotte moet ook vermeld worden de muziekuitvoering, gegeven op Witten-Donderdag, en uitsluitend gewijd aan werken van Peter Benoit, den bestuurder der Antwerpsche muziekschool, tevens eere-voorzitter van het lyrisch tooneel. De voorgedragen werken waren: Openingstuk van Isa, Min Modersprak (H. Fontaine), Symphonisch gedicht voor klavier en orkest (Mevrouw Leytens-Van den Bergh), en de Requiemmis, behoorende tot de Quadrilogie religieuse (1861-62). Het laatstgenoemd werk, met 250 uitvoerders ten gehoore gebracht, maakte eenen diepen en edelen indruk: het is spijtig, dat daarvan geene tweede uitvoering kon gegeven worden. * * * Nog een woord om te eindigen. Een weekblad dezer stad, aan tooneel- en kunstzaken gewijd, gaf onlangs aan het lyrisch tooneel den raad, voortaan geene andere stukken meer te spelen dan meesterstukken van de allerhoogste kunstwaarde, als Tannhaeuser en Fidelio. Die raad komt ons een weinigje overdreven voor. Ongetwijfeld, hooge kunst moet het doel en het richtsnoer van ons lyrisch tooneel blijven; stukken van twijfelachtig gehalte hooren er volstrekt niet te huis. Maar de boog moet niet immer even strak gespannen zijn. En ook werken van minder verheven aard dan de meestergewrochten van Beethoven, Weber of Wagner, kunnen verdiensten genoeg bezitten om met eere op onzen schouwburg te prijken. Naast de transcendentale kunst, die ons medesleept naar de hoogste toppen der vervoering, is er toch nog eene andere, die zachtere aandoeningen verwekt en even heilzaam op den kunstsmaak werken kan. Dat het publiek ook daarvoor een geopend oor heeft, blijkt o.a. uit den bijval der stukken van Lortzing. De hier boven medegedeelde cijfers, betreffende Ondine en Tsaar en Timmerman zijn in dit opzicht welsprekend en beslissend. Nu, wij hebben het volste vertrouwen in de mannen, die aan het hoofd van het lyrisch tooneel staan: Peter Benoit, Edward Keurvels, Hendrik Fontaine. De zaak is aan goede handen vertrouwd, zoowel voor wat de oordeelkundige keus als de smaakvolle uitvoering betreft. Onze wensch en die der Vlaamschgezinde burgerij van Antwerpen is, dat het Nederlandsch lyrisch tooneel, aanstaanden winter zijne deuren opnieuw open stellen en ons eene lange reeks van genotvolle kunstavonden voorbereiden moge. Antwerpen kan zijn lyrisch tooneel in eigen taal niet meer missen. 1 Mei 1895. Arthur Cornette. |
|