De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 40]
| |
MengelingenTer gelegenheid van het vijf-en-twintig jaarfeest der Jonge Balie van Antwerpen verscheen een buitengewoon nummer van het vakblad: Le Jeune Barreau, bevattende Fransche en Nederlandsche bijdragen in dicht en in proza van Antwerpsche advokaten. Het nummer bevat talrijke platen, van verscheidene kunstenaars, waaraan de Vlaamsche School bijgaande teekening van Leo Abry ontleent. Het is een vlugge schets bestemd om een gedicht van Mr Ernest Perier, l'Ironie du contraste, op te luisteren.
Nederlandsche Zangspelen. - Seleneia. Gedicht van Mevr. Snijder van Wissenkerke, muziek van von Brucken Fock. - De Vlaamsche School verheugt zich van ganscher harte in den bijval, in de eerste dagen van Maart, te Amsterdam, bij herhaling te beurt gevallen aan dit nieuwe, door twee Nederlanders geschreven zangspel. Overtuigd, dat ook onze lezers in deze gebeurtenis belang stellen, laten wij hier vooreerst volgen een korte opgave van den zeer interessanten inhoud, daarna een paar uittreksels uit de dagbladkritiek. ‘Seleneia is de dochter van Moira en Apistos, pand eener kortstondige passie. Apistos, weldra door een andere vrouw bekoord, die hem later een zoon (Heros) schenken zou, wendde zich van Moira af en liet haar, trots haar beden en bedreigingen, met hun beider dochter alleen Moira, van toen af slechts vervuld van haat en wraakzucht, sloot zich aan bij de Amazonen, tot wier aanvoerster zij weldra opklom, om te zamen met deze dappere, ontembare vrouwen, voortaan haar eigen mannenhaat te koelen en haar bloeddorst te stillen... Jaren zijn verloopen. Seleneia is tot een schoone, fiere maagd, Heros tot een krachtigen, moedigen jongeling gerijpt. Zelf onbemerkt, heeft Heros kort geleden Seleneia van verre aanschouwd; evenmin als zij bekend met den bloedband, die tusschen hen bestaat, heeft hij een vurige liefde voor haar opgevat en besluit hij, ten einde haar weer te zien, het amazonenkamp binnen te dringen. Moira, wetende wie hij is, ziet hem naderen; zoo zal zij zich dan eindelijk op Apistos bloedig wreken, indien zij door haar Amazonen Heros kan doen verslaan, of liever nog, gevangen nemen, om zelve hem te doorsteken en op die wijze den vader, in 't liefste dat hij heeft, doodelijk te treffen. Doch Heros weet van geen wijken, en dringt steeds verder door, alle Amazonen die hem weerstaan, vellende met zijn zwaard. Seleneia, door haar moeder van den strijd verre gehouden, opdat zij niet zelve haar broeder zou bevechten, ziet van uit den tuin van Moira's paleis de ontwikkeling van den kamp, en snelt - het verbod harer moeder, waarvan zij de strekking niet begrijpt overtredende, - haar zusteren te hulp. Heros treedt haar tegemoed, maar werpt, met een blik vol liefde op haar het zwaard van zich af; zij, door zijn verschijning diep geschokt en door een onbestemd gevoel van verteedering weerhouden treft hem niet, en als gevangene wordt de ongewapende naar Moira's paleis medegevoerd... Het drama, waarin slechts drie personen, Seleneia, Moira en Heros optreden, neemt nu een aanvang tegen den avond van den strijd. Door haar dochter van den loop der gebeurtenissen onderricht, besluit Moira Heros vóor het aanbreken van den dag te dooden. Seleneia, dit voorziende, en meer en meer van zachtheid en medelijden vervuld, neemt zich voor hem te redden, en duidt hem daarom, bij het vallen van den nacht, het hem dreigende gevaar en den weg ter ontvluchting aan. Maar Heros is te gelukkig in Seleneia's nabijheid, om thans van haar te scheiden; hij verklaart haar zijn liefde en ontlokt ook ten slotte aan haar de bekentenis van eeuwige trouw. Eindelijk, tegen het aanbreken van den morgen, snelt hij heen... Daar treedt Moira op, in de hand het bloedige, korte zwaard, waarmede zij Heros, dien zij zocht, en die juist haar pad kruiste, zooeven gedood en daarmede haar wraakdorst ten langen laatste gelescht heeft. Seleneia, ontzet, verneemt thans dat Heros de zoon is van haar vader Apistos; dus heeft zij haar broeder liefgehad, en, zich door deze liefde geschandvlekt achtende en haar broeder-bruidegom in den dood wenschende te volgen, doorsteekt zij zich met het eigen zwaard, dat hem trof. Moira blijft alleen...’ De voortreffelijke toondichter Nolthenius schreef een gids voor Seleneia, en legt daarin als volgt nadruk op de hoofdhoedanigheid van de partituur van den heer v. Br. F.. ‘De symfonische stroom, de niet eindigende melodie ontwelt den auteur voor 't meerendeel als vanzelf, natuurlijk na de inspiratie door wat dan ook, in ons geval door zijn drama in de eerste plaats. Het is de taal van zijn gevoel, van zijn ziel, die hij neerschrijft en die hem, als kunstenaar voor het grootste deel het ware, het gewenschte beeld zal opleveren.’ Van zijn kant schreef Daniel de Lange - juist niet de zoelsappigste kritikus van Nederland - in het N.v.d.D.: ‘Wil men dit werk genieten, dan moet men zich de moeite getroosten om den tekst bijna te memorizeeren, want het drama is in dit werk de leiddraad. Wilde men alles van het werk genieten, dan zou men goed doen ook de partitie te memorizeeren, want deze is vol muzikale intentiën, die den loop der gedachten en gewaarwordingen toelichten en illustreeren. Zeker kan men niet na een eerste hooren dit werk in muzikaal opzicht in alle deelen ontleden; trouwens, zulk een ontleding zou voor den lezer bar vervelend rijn; maar wel kan men wijzen op de momenten, waarin door de muziek eerst geheel de bedoeling van het drama duidelijk wordt gemaakt, niet alleen voor het hoofd, maar vooral ook voor het hart, en tevens kan men wijzen op die stemmingsoogenblikken, waarin oor en oog gevangen worden door de schoonheden, welke door die beide organen de ziel binnenstroomen. Tot de eerstbedoelde oogenblikken reken ik vooral de groote uitdrukkingen van haat van Moira. In de illustreering en toelichting van die gewaarwordingen schijnt mij de komponist bijzonder gelukkig te zijn geweest. In de aaneenschakeling der motieven, in de orkest-klankeffekten, komt mij alles even interessant en juist voor. Daarnaast wijs ik op zoo menig stemmingsoogenblik, zooals de schildering van het nachtelijk maanlicht, deze treffende overgang van het sombere tooneel vol haat tot het liefelijke tooneel der liefde. En dat de komponist hier volkomen de juiste snaar heeft weten te treffen, bleek uit de toejuichingen en uit de geestdrift, die, ondanks de weinig geschikt gekozen gelegenheid, zich plotseling meester maakte van het publiek. Het meest belangrijke in dit werk schijnt mij echter, dat men nergens een indruk krijgt als ware het een gemaakt kunstprodukt; het is werkelijk gevonden: de vloed van tonen, de breede golf uit het hart, stroomt en stroomt en | |
[pagina 41]
| |
HET VERSTELLEN DER NETTEN, naar eene teekening van max Liebermann
| |
[pagina 43]
| |
laat zich niet bedwingen, alvorens de natuurlijke grens dien stroom tot staan brengt. Het werk is geheel in Wagner's styl behandeld en zal zeker de personen, die in die richting een vast geloof hebben, in allen deele bevredigen. Als zoodanig is dit werk het eerste Nederlandsche kunstvoortbrengsel, dat zich in die richting beweegt. Met geestdrift zij het daarom begroet door allen, wier overtuiging het is, dat de dramatische kunst geheel het kunstleven beheerscht. In dezen komponist is aan Nederland een dramatisch komponist gegeven; van hem mag men veel verwachten. En daarom juichte ook ik met alle aanwezigen, toen von Brucken Fock na afloop ten tooneele werd geroepen, om de dankbare hulde der aanwezigen in ontvangst te nemen. Voor de Nederlandsche Opera van van der Linden is het een groote glorie, dit werk bij het publiek bekend te hebben gemaakt. Dit is het vierde oorspronkelijke werk in dit seizoen.’ Wij vernemen met ongewoon genoegen, dat Fontaine er zeer ernstig aan denkt, Seleneia in het seizoen 1895-96 op te voeren. Van harte bravo! A.T..
Nogmaals Ch. Boissevain en Mejr Reineke. - Al werd in ons vorig nummer reeds met een enkel woord gewag gemaakt van den grooten bijval, aan de voordracht Vlaanderen-Holland van den heer Ch. Boissevain en aan het verzen-zeggen van Mej. Reineke alhier te beurt gevallen, achten wij het toch nog geenszins te laat, om er nog even op terug te komen, des te meer dat laatstgenoemde, nog meer onlangs, in de Hollandsche Klub onzer stad, een tweede maal is opgetreden. Ik zou beducht zijn, het met den hoofdredakteur van het Alg. Handelsblad te kwaad te krijgen, wanneer ik, zelfs in onze Vlaamsche School, naar hartelust uitweidde over den bijval, den spreker van 21 Maart jl. te beurt gevallen, en waarvan de plaatselijke dagbladen, Koophandel, Le Matin, Le Précurseur, enz. op ondubbelzinnige wijze hebben blijk gegeven. Thans moet ik er mij wel toe bepalen te zeggen, dat zijn voordracht, een gedicht in proza, een enthusiastische lofzang aan Vlaanderens en Hollands heldhaftig bestaan in 't verleden en aan beider heerlijk herbloeien in letteren en kunst in het heden, door de uiterst talrijk opgekomen aanwezigen met ingenomenheid aangehoord en met - hier - niet gewone warmte toegejuicht werd. ‘Zulke voordrachten’, zeide mij een der leiders der Antwerpsche flaminganten, ‘zijn voor onze taalbeweging noodig als... brood! Het fiere nationale bewustzijn, dat uit Vlaanderen-Holland van den conferencier van dezen avond zoo luid spreekt, moet menigen Vlaming met zichzelf verzoend hebben.’ Het was een gelukkige en origineele gedachte van den spreker, zijn lezing te laten illustreeren door het zeggen van verzen van eenige der beste Zuid- en Noordnederlandsche poëten. Mejuffer Reineke, wier geheele bevallige, elegante, fijn aristokratische verschijning het gansche publiek al dadelijk met sympathie vervulde, zal wel niet dikwijls - laat dit gezegd zijn zonder eenige minder vleiende bedoeling voor haar - een bijval hebben verworven, vergelijkbaar met dengene, haar in het Antwerpsch Kunstverbond te beurt gevallen. 't Was eigenaardig, de uitwerking na te gaan, welke haar zeggen op het publiek maakte. Eerst wekte haar voordracht, zoo geheel zonder eenig effektbejag, zonder eenige pretentie op wat men zou mogen heeten ‘kunst-deklamatie’, zoo ongegeneerd natuurlijk, iets als verwondering; met bevreemding keek men elkaar aan, alleen dit éene bewust: ‘zóo deed het nog niemand, zoo durfde het nog niemand, dien we al ooit hoorden!’ Dan - zoodra de stemming van de hoorders wat meer het peil van de stemming der ‘zegster’ bereikt had, dán liet het publiek zich gaan, teugelloos en reddeloos gaan; het gaf zich geheel over aan de verzoeking, die over allen was; het liet zich dragen, al zijn zielen te gelijk, op de rhythmische golving en het bevallige deinen van de taalmuziek, die het hoorde; het was de prooi, met ziel en zinnen en geest, de zalige, stil juichende prooi van het teedere, ranke kind, die daar openbaarde in geluiden, die men wel niet moe kan worden te hooren, enkele van de mooiste uitingen der Jong-nederlandsche woordkunst. En nu steeg maar, met elk nieuw vers, én de spanning van de toehoorders, én hun enthousiasme. Gewoonlijk vrij kalm en bedaard, gierig vast op handgeklap, juichten zij nu zonder einde toe. En dit wonder greep plaats, dat lieden, welke nog nooit langer dan één goed uur naar een Fransche lezing hadden geluisterd, zich van halfnegen tot na halfelf, met klimmende belangstelling, bleven versnaperen aan Nederlandsche woordklanken! Vooral voor Kloos,. Swarth en van Deyssel verwierf mej. Reineke toejuichingen. De liederen uit het Boek van Kind en God, de gedichten Sterren en Roekoe van de tweede en ô die dithyrambe van den derde op het Proza, - nooit, zelfs niet door de veelgeroemde voix d'or van de ‘groote Sarah’ hoorde ik verzen van Coppée, Banville, Hérédia, zeggen met zooveel eenvoud en toch zulk een Schwung, noch vooral... zoo weergaloos muzikaal. De wijze van voordragen van mej. Reineke kan men niet met het woord zeggen, alleen met het woord zingen kenschetsen. Van deklamatie, ik zei het al, geen spoor! Ook verwaarloost zij, stelselmatig als het ware, de mimiek. Althans - door geen enkel gebaar zette zij, dien Donderdagavond, éen enkel vers kracht bij. Doch, het aangezicht, het bij uitstek beweeglijke, is ten hoogste expressief, en de stem doet het overige. De stem doet - alles, bijna alles. Iets wonders, die stem! Geen tweemaal klonk zij eender; voor elk vers klonk als 't ware een andere stem. En klagen kan die stem; éen intense lijdensklacht wordt zij in Kloos' Mijn oogen branden; en jubelen kan zij uitgelaten, - een groote vreugd was zij in van Deyssel's Proza; en kweelen, sjilpen, snateren, roekoeën kan zij, - duivengekir was zij, tot begoochelens waar, in Swarth's Roekoe. De taalmuziek - zij is bij mej. Reineke hoofdzaak. Zij doet ze uitklinken, in al haar verscheiden- en volheid, in ieder vers; en - in die taalmuziek en hoofdzakelijk door haar alleen - weet zij mee te deelen, onweerstaanbaar, overweldigend, aan wie haar hoort, de stemming van den dichter zelf. Zooals het tot mej. Reineke, bij het ter hand stellen van een ruiker, na afloop van den avond, gezegd werd, en - | |
[pagina 44]
| |
's anderdaags - de dagbladen 't herhaalden: ‘zoo nog iemand van al de aanwezigen, tot nu toe aan de welluidendheid onzer taal had kunnen twijfelen, nu, na deze niet licht te vergeten lezing, ging wel ieder naar huis met de blijvende overtuiging, dat deze taal is - één muziek.’
Onze Schrijvers in Noord-Nederland. - Opgemerkt in De Gids, Nr 4, April, het eerste deel van een nieuwen roman van Cyriel Buysse, Mea Culpa, ditmaal een greep uit het Gentsche advokatenleven; in Nr 5, Mei, van Elsevier's geïllustreerd Maandschrift, een opstel van Pol de Mont over Theodoor Verstraete, met een zestiental reproductiën naar de beste werken van den Antwerpschen meester; in Nederland, Leieschuimers, een karakteristieke schets van Hannah; in Eigen Haard, 1, 2, 3 en volgende nrs, een nieuwe en boeiende roman van Mej. V. Loveling; in Los en Vast, Nr 1, (gedeeltelijk) de causerie van Pol de Mont, Van Klokken en van Klokgelui, enz.
Over de Nederlandsche Letteren verschenen in La Revue blanche een paar lezenswaardige opstellen. In Nr 43, tome VIII, 15 Maart 1895, besprak de heer H. voornamelijk de Nederlandsche tooneelschrijvers, en in Nr 44, 1 April, wierp de heer Ch. Sluyts een wel wat al te vluchtig blikje op de beweging van na 1880 en haar voorloopers in Zuid en Noord. De heer Sluyts overdrijft o.i. zeer den invloed der Fransche letteren in 't algemeen en van het parnassisme en het symbolisme in het bijzonder. Uiterst gewaagd is dan ook zijn gissing: ‘Serait-ce (alors) se hasarder que prétendre, jusqu'à un certain poiut, la littérature néerlandaise une littérature française d'expression néerlandaise.’ Mag Fransche invloed - maar wellicht nog meer Duitsche - zich hebben doen gelden bij Pol de Mont, Coupérus, Hélène Swarth, dat Engelsche invloed machtig heeft ingewerkt op het talent van Verwey, van Eeden, Gorter, en dat Kloos, in zeker opzicht de krachtigste van ons allen, vooral aan zuiver Hollandsche invloeden heeft blootgestaan, is buiten kijf. Nu - van Engelschen invloed is in Sluyts' opstel geen spraak, van Hollandschen zeventiendeeuwschen evenmin, van Duitschen zelfs niet met het oog op Albrecht Rodenbach, dien volbloed Germaan in voelen, denken, zien en zeggen. Voor 't overige is Sluyts' opstel zeer lezenswaardig, en gaarne zagen wij er hem dit vervolg op leveren: een korte, zaakrijke karakteristiek van de besten onder ons sedert 1875, te beginnen met Emants om te eindigen met Gorter en Lucie Broedelet. Br.
Prinses Zonneschijn van onzen mederedakteur Pol de Mont, zal eerlang, geïllustreerd door Henricus, het licht zien in Elsevier's geïllustreerd Maandschrift. A.T.
Een Uitgaaf voor Bibliofielen. - Bij den uitgever van De Vlaamsche School zal spoedig verschijnen nr 1 van een reeks uitgaven, bestemd voor bibliofielen en getrokken op een uiterst gering getal exemplaren. De boekjes zullen versierd worden op de wijze der middeleeuwsche miniaturen, en bereids verleenden verscheidenen onzer beste teekenaars, als Doudelet, Henricus, Mertens, A. Lynen hun medewerking. Het literair gedeelte is toevertrouwd aan Pol de Mont.
Het jaar 1809 heeft veel groote mannen voortgebracht, vooral in Engeland, waar dat jaar een echt annus mirabilis was. Toen werden namelijk geboren Tennyson, Holmes, Blackie, Gladstone, Darwin, Chopin, Mendelssohn en Elis. Barrett Browning. Gladstone en Blackie waren zeer bevriend, en als zij bij elkaar kwamen, dan werd er gewoonlijk over de leeftijden gesproken van hen zelf en hun vrienden. Eens zei Prof. Blackie dan tot den Grand Old Man: ‘Er werden juist drie groote mannen geboren in 1809 - Blackie, Gladstone en Tennyson.’ ‘Ja,’ antwoordde Gladstone, ‘maar Tennyson zou je er niet voor bedanken dat je hem bij ons clubje rekent. Wij zijn veel te rumoerig voor hem.’ Hierin was veel waars. Carlyle merkte indertijd al op, dat Blackie was ‘één en al zeil zonder ballast.’
Onlangs kreeg de heer George Milner, president van de Manchester Literary Society, een treffend blijk van waardeering. De maatschappij stelt zich voor de poëzie van den heer Milner te verzamelen en zelf deze te rangschikken voor een uitgave, waardoor de hinderpalen worden uit den weg geruimd, die den schrijver beletten deze stappen te doen. De heer Milner is auteur van ‘Country Pleasures’ en ‘Studies of Nature on the Coast of Arran’, en de door de Literary Society ondernomen uitgave belooft een interessant boek.
In Engeland hebben sommige uitgevers de gewoonte, medewerkers aan hun periodieken de rechten op hun handschriften te ontnemen. Er wordt namelijk bij de uitbetaling van het honorarium een formulier aangeboden van den volgenden inhoud, dat er wel heel onschuldig uitziet, maar lang niet onschuldig is: Received of the proprietors of (naam van het tijdschrift) the sum of (bedrag van de som) as payment for copyright in (titel van de bijdrage). Dit formulier wordt dan door de eigenaars beschouwd als afstand van auteursrecht, ofschoon het dan toch nog gezegeld moet zijn. Maar de schraper van kopij heeft er desnoods de boete van tien pond voor over, als er iets van komt. Maar dit dokument berooft den auteur toch van het recht zijn werk weer uit te geven, en geeft den bezitter er van de macht, het werk uit te geven en er al de winst van te behalen. Het is niet genoeg voor den auteur om de woorden ‘copyright in’ te schrabben, want zoodoende moet hij volgens de Act van 1842 de heruitgave acht-en-twintig jaar uitstellen! De eenige weg is om de woorden ‘serial use’ te zetten in plaats van ‘copyright’, en hieraan vast te houden en aan niets anders.Ga naar voetnoot(*) E.B.K.. - |
|