De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 45]
| |
KroniekLetterkundeNiobe, gedicht van Edward B. Koster. - Een fraai boekje in linnen band, rood op sneê. De omslag is versierd met eene teekening naar het hoofd van 't beroemde beeld uit de Uffizi te Florencië, en de inhoud bevat de poëtische bewerking der aandoenlijke Grieksche sage. Dit kleine episch verhaal van zoowat negenhonderd verzen, rijmlooze vijfvoetige jamben, laat zich met genoegen lezen, doch onmatige geestdrift en bewondering voor 's dichters talent zal het wel bij niemand kunnen opwekken. Voor een modern epos komt de handeling ons wat mager voor, terwijl het, om den indruk te geven van een antiek kunstwerk, dan weer niet breed en statig genoeg werd ontwikkeld. Leto's wraak, door de pijlen van Phebus en Artemis, op de zeven zonen en even zooveel dochters van de trotsche Niobe, en vervolgens de schrikkelijke dood der diep rampzalige moeder, die op éenmaal zich van al hare kinderen beroofd ziet, is niet tragisch genoeg voorgesteld. Het slot van 't gedicht treft noch pakt, en dat spijt ons, want voor 't overige kunnen wij Koster's schoone poëzie zonder eenig voorbehoud aan onze lezers sterk aanbevelen.
Bij denzelfden uitgever, den heer C. Misset, te Doetinchem, verschijnt nog een ander werk van dezen schrijver, namelijk eene metrische vertaling der tooneelstukken van William Shakespeare, compleet in 35 afleveringen aan tien cents, zoodat het geheel slechts 7 frank zal kosten, of 8 frank fraai gebonden. Ziedaar oprecht wat men een koopje mag heeten! En 't is niet, dat het boek er onoogelijk uitziet. Integendeel! Het groot octavo-formaat, elke bladzij verdeeld in twee kolommen, het deugdelijk papier en de heldere letter, alles te zamen vormt een geheel van een zeer deftig voorkomen, om 't even in welke bibliotheek. Wat de vertaling betreft, die schijnt ons uitstekend, misschien enkel een beetje stijf op sommige plaatsen, waar de oorspronkelijke tekst al te angstvallig werd weergegeven. Verklarende nota's helpen den lezer over sommige duistere uitdrukkingen heen. Kortom, de heeren Koster en Misset bieden hierbij het Nederlandsche volk een gewrocht aan, dat om zijne alzijdige verdiensten ieders belangstelling moet gaande maken. Moge het zijnen weg vinden tot elk Vlaamsch-Belgisch huisgezin, dit is onze vurige wensch!
Alwie zich met kunst en studie bezighoudt, ja, al degenen, die boeken en dagbladen lezen - en wie doet zulks heden niet? - gevoelen bestendig behoefte aan een woordenboek, dat inlichtingen van allen aard bevat in beknopten vorm. Men heeft maar voor 't kiezen, en in alle talen: Winkler Prins, Brockhaus, Meyer, Larousse Chambers, Spamer! Doch hoevele weetgierigen kunnen zich de weelde veroorlooven eener groote encyclopaedie, zooals b.v. die van Larousse of Brockhaus?... Is 't daarenboven voor een Vlaming niet aangenaam, een in 't Nederlandsch geschreven werk van dien aard te kunnen raadplegen? Mij op dit standpunt plaatsend, veroorloof ik mij, de opmerkzaamheid onzer lezers te vestigen op het net gedrukt en uiterst verzorgd Woordenboek voor Kennis en Kunst van den gekenden uitgever Sythoff te Leiden. Het beslaat tien deelen van ongeveer 576 bladz. en kost gebonden slechts 42.50 fr., terwijl men een Brockhaus 200 en een Larousse 600 fr. betaalt. En men doet het er ook mee! De Nederlandsche Boekhandel te Antwerpen verschaft het werk, mits 4.25 fr. per maand.
't Is ongelooflijk, wat Parijs lectuur bezorgt aan heel de beschaafde wereld! Wie van elk merkwaardig boek, dat er verschijnt, nog maar een beknopt verslag wilde geven, zou zich dood wroeten en tijd te kort komen, zelfs al bepaalde hij zich bij de litteratuur. Het allernieuwste werk is van Georges Ohnet - cher aux dames - en heet, o veelbelovende titel! La Dame en Gris. Wilkie Collins en Marlitt beletteden hem te slapen... Paul Bourget is afgekomen met twee deelen indrukken van zijne reis in Amerika, terwijl wij aan éen enkel deel ruim genoeg zouden gehad hebben. Iemand die zóo deftig en statig spreekt, mag zoolang niet aan 't woord blijven. Met het laatste boek van J.-K. Huysmans, En Route, loopen wij niet hoog. Het vertelt in eenvoudigen fraaien stijl de bekeering van den wereldling Durtal, die onder den invloed geraakt van een priester, kloosters en kerken bezoekt, met ophef en bewondering spreekt over godsdienstige kunst en muziek en ceremoniën, om eindelijk in een trappistenconvent gedurende acht dagen op te gaan in verrukking over een leven, gansch gewijd aan stille afzondering en beschouwing. Niet zonder geeuwen en gapen lazen wij 't verhaal ten einde. Wij weten niet, of het den schrijver ernst is met die bekeering, doch ondanks al het schoon gepraat van Durtal blijven wij verstokt in onze ketterij.Ga naar voetnoot(*) Renouveau van J.H. Rosny heeft ons oneindig meer bevallen, in weerwil der ietwat gezochte taal: zooals men weet, het zwak van dien auteur. Het onderwerp is verre van alledaagsch: een vijftigjarig man, verliefd op eene jonge weduwe, die tevens bemind wordt door den zoon van haren aanbidder! De strijd om de vrouw tusschen vader en zoon is zeer belangwekkend en boeiend; niet het minst omdat de oudere mededinger den palm behaalt. Een pakkend drama, hoewel opgevoerd zonder veel lawijd. Een schrijver, die ons weer lust zou doen krijgen voor een ouderwetsch verhaal met een paar helden en een spannenden knoop, is Edouard Rod. Zijn laatste roman, Les Roches blanches, speelt aan den boord van 't meer van Genève, 's schrijvers geboortestreek. Hij schildert de aankomst van een nieuwen protestantschen herder in een landstadje, den ophef, door zijn groot talent van predikant op de geloovige kudde teweeg gebracht, en eindelijk zijne ontwakende liefde voor de bevallige kasteelvrouw. Er ontstaat echter geen schandaal; de bekoorlijke dame vertrekt in tijds naar eene badstad en de jonge geestelijke onderdrukt zijne hartstochten, zoodat het babbelzieke volk omtrent de zaak niet meer verneemt dan allerlei onduidelijke geruchten, die spoedig weer uitsterven. Beschrijvingen, karakterschetsen, vertelling het werd altemaal ongewoon fraai en met de grootste bescheidenheid gedaan, wat Edouard Rod tot het tegenbeeld maakt van Alphonse Daudet, vooral in dezes laatsten roman La petite Paroisse. Niemand bewondert Fromont jeune, Le Nabab, | |
[pagina 46]
| |
Numa Roumestan en Tartarin even geestdriftig als ik, naar ik durf meenen, doch, de spreuk indachtig: ‘Noblesse oblige!’, vind ik La petite Paroisse bepaald slecht. Indien er ooit een boek met ‘pretentie’ geschreven werd, dan is 't wel dát, en ach God! het was de moeite niet waard! Van de geschiedenis van dien jaloerschen dwaas, Richard Fénigan, gelooft Daudet zelf geen woord. En overigens verhaalt hij heel het geval, met al zijne gekke omstandigheden, al lachend en spottend, als 't ware om zijne lezers voor het lapje te houden. Wij trollen geen enkel waar karakter aan, maar daarentegen veel bluf, bewonderenswaardige bedrevenheid, overal makelij zonder ziel noch gemoed. Zullen wij ooit nog eens een echt kunstwerk van hem krijgen?
In de laatste vergadering der Antwerpsche afdeeling van het Taalverbond bracht Pol de Mont de leden in kennis met eene nieuwe Duitsche dichteres: Johaana Ambrosius, eene recht ongewone verschijning. In een verlaten dorpje van Oost-Pruisen in 1854 uit arme handwerkslieden geboren, ontving zij geen ander onderwijs dan dat der lagere school, en nog maar tot haar elfde jaar. Toen moest zij reeds mee op 't veld gaan werken, tot zij naderhand zich als dienstmeid verhuurde bij de boeren. Twintig jaar oud geworden, trouwde zij reeds, ten einde vrij en zichzelve meester te zijn, en nu bezat zij voortaan wel een eigen hutje en een kleinen akker, doch haar zwoegen en slaven hield daarom niet op: aardappelen planten en rooien, den stal verzorgen, hooien en pikken en dorschen! In zeldzame ledige oogenblikken las zij echter de ‘Gartenlaube’, de eenige lectuur, die haren geest een weinig ontwikkeld heeft. Wat een leven voor eene vrouw met zoo teeder gevoel en levendige verbeelding als Johanna Ambrosius! Zij is op dit oogenblik de grootste dichteres van Duitschland, wat ieder zal beamen, die haar bundeltje poëzie leest, door Karl Schrattenthal, eigenlijk professor Karl Weiss, zoo smaakvol uitgegeven. Met de reine opbrengst er van wil de arme, thans ziekelijke vrouw haren eenigen zoon normale studiën laten doen!... De verzameling is grootendeels lyrisch en de stemming doorgaans weemoedig, een enkelen keer zelfs droef en bitter, wat zich gemakkelijk laat begrijpen. Elk stukje munt uit door diep gevoel, wat des te meer pakt, omdat de vorm zoo eenvoudig is. Even natuurlijk als het water uit de bron, borrelt uit dat teeder vrouwengemoed de poëzie omhoog, zoo helder en frisch, zoo verrukkelijk schoon. De warme oprechtheid en ongekunstelde waarheid, te zamen met de bewondering wekkende zeggenskracht van Johanna Ambrosius, verblijden en troosten onzen geest oneindig meer dan al de gezochtheid en coquetterie der gevierde dichters van den dag. 16 April 1895. Frans Van Cuyck. | |
BoekaankondigingenBilderatlas zur Geschichte der deutschen Nationnallitteratur. - Eine Ergänzung zu jeder deutschen Litteraturgeschichte. - Nach den Quellen bearbeitet van Dr Gustav Könneke. - Een werk, dat den overgrooten bijval, daaraan in Duitschland te beurt gevallen, - immers, in zeer luttel jaren bestond er behoefte aan een nieuwen druk - in ieder opzicht ten volle verdient! Niet als een literatuurgeschiedenis, maar, zooals de titel 't zelf uitdrukt, als eine Ergänzung zu jeder deutschen Litteraturgeschichte, dient het opgevat te worden. De inhoud bestaat hoofdzakelijk uit een verzameling van reprodukties van teksten: geschrevene en gedrukte; van platen van allen denkbaren aard: miniaturen, pen- en potloodteekeningen, steendrukprenten, koper- en staalgravuren, chromolithografieën en fotogravuren; van titelbladzijden, banden, schrijversportretten, boekillustraties, spotprenten, ja, tot van muurschilderingen, barleeven, enz. enz., toe, bijeengebracht uit duizenden boekwerken. Geen galerij, maar een wezenlijk en daarenboven reusachtig muzeum! Wat al opzoekingen de verzamelaar zich moet getroost hebben, blijkt uit zelfs een vluchtig kennismaken met den inhoud. 646 afbeeldingen luisteren dien op, beginnend met een bladzijde uit den Codex argentinus, nu in de Universiteitsboekerij te Upsala, en eindigend met de portretten van Hauptmann en Sudermann. De lijst alleen der beroemde bibliotheken, waarin de werken, waaruit wij hier fragmenten vóor ons hebben, voorhanden zijn, zou tientallen van nummers omvatten. De platen zijn zoo goed als zij zijn kunnen: met verstand, zoo niet steeds met smaak gekozen, en volgens de nieuwste methoden uitgevoerd. Niet voor den beoefenaar der Hoogduitsche letteren alleen, ook voor dien der Nederduitsche is het werk van belang. In de eerste twee à drie afleveringen, te zamen 120 groot-foliobladzijden, komen tal van Nederduitsche teksten voor, benevens zeer vele wel eigenlijk Hoogduitsche, maar voor Nederlanders zoo klaar en duidelijk als waren zij pas vóor een jaar of wel in ergens een provintie van Holland of België geschreven. Tot nu toe zijn de afleveringen 2, 3 en 4 van den nieuwen druk verschenen. Zij loopen van Tacitus (teksten over de helden- en slaggezangen der oude Germanen) tot het Narrenschiff van Seb. Brant. Bij het doorbladeren van deze welgevulde afleveringen ziet men als het ware de geheele geschiedenis der middeleeuwen herleven; van al wat deze kenmerkte, van al wat zich in de kunst en letteren van die tijden weerkaatste: ernst en boert, geloof en ketterij, waarheid en spot, vrede en oorlog, goed en kwaad, schoon en leelijk, krijgen wij hier stalen en nog stalen vóor oogen. Wij stellen ons voor, nog meer dan éens op dit reusachtig prachtwerk terug te komen, doch kunnen niet nalaten den wensch uit te drukken, dat het voor de bibliotheek van elk onderwijsgesticht des middelbaren graads spoedig zou worden aangekocht. Het is bij de meer volledige studie der Duitsche letteren onontbeerlijk. Prijs per aflevering van 40 à 48 bladzijden, post in-folio: 2 Mark. Kompleet in 11 afleveringen. Pol de Mont. |
|