De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Over de aesthetiek van het lyrisch drama
| |
[pagina 22]
| |
slechts een eenvoudig gevoel uitdrukken, kunnen hieraan uitzondering maken. Maar in stukken van langeren omvang is er noodzakelijk eene voortschrijding van den toon, welke gelijken tred houdt met den dichterlijken inhoud, het is te zeggen, met de voorgestelde toestanden of uitgedrukte gevoelensGa naar voetnoot(1). Ook valt in aanmerking te nemen, dat terwijl de muzikale melodie voortschrijdt in bepaalde intervallen, waarvan de waarde door nauwkeurige mathematische formulen kan uitgedrukt worden, en waarvan de kleinste de zoogenaamde kleine halve toon is (25: 24), de sprekende of declameerende stem integendeel voortschrijdt in klimmende of dalende tusschenruimten van veel geringeren omvang, niet in vorm van cijfers uit te drukken, en waarvan de kleinste slechts eene infinitesimale waarde heeft. Moest men, bij voorbeeld, eene gezongene melodie voorstellen op graphische wijze door eene lijn, welke boven eene gegeven basisGa naar voetnoot(2) stijgt of zakt, naarmate de hoogte der tonen, dan zouden de golvingen dezer lijn zeer duidelijk afgeteekend zijn. Dezelfde graphische afbeelding, toegepast op de gesproken woorden dezer eigenste melodie, zou eene andere lijn geven, welke, met schier onmerkbare golvingen, zou blijven zweven in het medium, in de gemiddelde hoogte van het stemregister, zonder ooit zoo hoog te klimmen noch zoo laag te dalen als de eersteGa naar voetnoot(3). Wat volgt daaruit, ten opzichte van het hier ingesteld onderzoek? Zal de muzikale bewerking, die - zooals wij zagen - aan den gesproken tekst van het lyrisch drama hare bepaalde rhythmische verdeelingen en haren onveranderlijken tijdduur als eene noodzakelijkheid opdringt, dien zelfden tekst ook aan hare melodische eigenaardigheden onderwerpen? In geenen deele; want dan zou het gesproken woord ophouden van gesproken te zijn: het zou het gezongen woord worden. Dan hield het lyrisch drama op met bestaan, om zich te versmelten en te vereenzelvigen met het zangspel. Daar nu, evenwel, beide kunsten niet eenvoudig naast elkander kunnen geplaatst worden, maar beide zich moeten vereenigen tot een geheel, onder een princiep van hoogere eenheid, zoo volgt daar uit, met onwederstaanbare logische noodzakelijkheid, dat de muzikale begeleiding, zooveel dit immers in overeenstemming is te brengen met hare eigene eischen, zich moet schikken naar den aard der sprekende stem. Van de wet der bepaalde mathematische intervallen kan de muziek zich met geene mogelijkheid los maken, zonder zelve op te houden in ons oor te klinken als muziek. Maar wel kan - en moet - zij, om zich zoo eng mogelijk aan te sluiten bij het gesproken woord, met meer afwisseling moduleeren, dan zij het doet in zuiver instrumentale werken of bij de begeleiding der zingende stem. De mogelijkheid daarvan schijnt ons bewezen te worden door de moderne dramatische muziek, namelijk door het Wagnersche Wort-tondrama, waarin de melodie zich veel nauwer bij den tekst voegt dan ooit in de gebruikelijke Fransche, Italiaansche of zelfs Duitsche opera's vóor Wagner het geval is geweest. De mélodie continue (zooals de Franschen het genoemd hebben) der Wagnersche muziek is eene schrede nader tot die gebroken melodie, die wij voor het lyrisch drama als eene noodwendigheid van het vak aanzien. Wij komen dus tot deze slotsom: In het zangspel (opera) zijn zang en orkestbegeleiding uitsluitend onderworpen aan de muzikale wet van den grondtoon. De symphonie zal hier dus een bijzonder karakter verkrijgen, dat misschien niet ongevoeglijk zou kunnen uitgedrukt worden door den naam van enharmonischGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 23]
| |
![]() Naar eene teekening van Leo Abry
| |
[pagina 25]
| |
* * *
Wij meenen alzoo de plaats van het lyrisch drama tusschen het gesproken drama en het gezongen drama met juistheid bepaald te hebben. Telle est la tonalité des Arabes et des Indous, et généralement toutes celles qui remontent à l'antiquité. Ces tonalités sont visiblement basées sur l'institution de la parole, sur l'alliance étroite de la musique et du langage dans les premiers âges, et elles ont dans la parole leur harmonie essentielle. L'organe vocal, dans la parole, parcourt effectivement des intervalles indéterminés, inappréciables, des inflexions en rapport avec le sens intellectuel que la personne qui parle veut mettre en lumière, et avec le sentiment ou la passion qui l'anime. Mais, à mesure que la musique, auxiliaire de la parole dans l'antiquité, s'est détachée du langage pour vivre d'une vie propre et se développer dans son énergie interne et sa sphère particulière, elle a été contrainte de chercher dans une distribution d'intervalles fixes, distincts et précis, les éléments d'un sens propre qui fût pour l'âme sensible ce que le sens de la parole est pour l'âme intellectuelle. Alors l'élément de l'harmonie est venu s'offrir comme complément de ce sens. Telle est la tonalité moderne.’ (Nouvelle encyclopédie théologique, par l'abbé Migne. Tome XXIX, col. 709. Parijs, 1853). Lyrisch drama en gewoon drama hebben met elkander gemeen het gesproken woord van den acteur. Lyrisch drama en zangspel hebben met elkander gemeen de orkestrale begeleiding der voordracht. In het lyrisch drama oefenen spraak en muziek op elkander een wederkeerigen invloed uit. Het ware zeer verkeerd te denken, dat het voldoende zij eene symphonische begeleiding naast den gesproken tekst te plaatsen, en dan beide zich in volle onafhankelijkheid te laten voortbewegen, alsof het een met het ander slechts in toevallig verband stond. Spraak en toonbegeleiding moeten elkander doordringen op zulke wijze, dat uit hunne verbinding een nieuw kunstwerk ontsta, - iets geheel anders dan het gewoon drama of de symphonie, elk afzonderlijk beschouwd. De spraak onderwerpt zich aan de rhythmische beweging en aan de bepaalde tijdmaat, die aan de muziek eigen is. Zij legt alzoo het karakter van vrije, ongebonden voordracht neder, om het karakter van rhythmische declamatie aan te nemen. Het spel (de acteering) is aan dezelfde noodzakelijkheid onderworpen. De muziek, van haren kant, ondergaat vanwege het gesproken woord de wet der vrije modulatie, van de eene naar de andere toonsoort zwevende in enharmonische beweging, volgens den natuurlijken toon der rede, dus volgens de uitgedrukte gevoelens en de toestanden waarin de personages zich bevinden. Alzoo van elkander wederkeerig iets overnemende, smelten de dictie en de melodie samen tot een geheel, en ontstaat er wezenlijk een nieuw kunstgenre, evenzeer verschillend van de opera of gezongen drama als van het gewoon drama zonder muzikale begeleiding. (Wordt voortgezet). Arthur Cornette. |
|