Hänsel und Gretel. - Märchenspiel in 3 Bildern von Adelheid Wette. Musik von Eug. Humperdinck. Mainz, Schott's Söhne.
Ziehier, in al den ongekunstelden eenvoud van zijn libretto, een klein, verrukkelijk kunstwerk.
Zooals de titel het voldoende aanduidt, hebben wij hier te doen met een gedramatizeerde bewerking van een sprookje uit de verzameling der gebroeders Grimm.
Van een sprookje - ja, en wel van een der onnoozelste en simpelste, die wij kennen, een met nauwelijks een vijftal personen, en met niet meer dan éen werkelijk pakkende epizode er in.
Dat hiervan een tooneelspel, een opera bijna, te maken was, hadden zeker niet velen geraden!
En daar ligt nu de mooi uitgevoerde druk der klavierbewerking van dit sprookjes-zangspel vóor ons, en uit de dagbladen weten wij, dat het gespeeld werd en den uitbundigsten bijval heeft bekomen.
Ligt hierin geen wenk voor de... heeren dramaturgen, literaire zooals muzikale? Wijst dit toeval niet bepaald op een wijziging van den smaak?
Aan Wagner's scheppingen is 't grootendeels te danken, dat de tooneelbezoekers, van heden af, - althans, het beste deel onder hen, - weer uitingen van stille poëzie, boven de hoogopgeschroefde ‘assommoirs’ uit de brutale werkelijkheid gaan verkiezen.
De tijd is nabij, waarop de kunst, zonder daarom iets van al de gemaakte vorm-vorderingen in te boeten, weer in waarheid zijn zal wat zij was in de middeleeuwen: volksch en nationaal, poëtisch en eenvoudig.
Humperdinck veropenbaart zich in zijn partituur als een ‘volgeling’ van Wagner. Ik bedoel: hij ontleent den grooten Bayreuther niets, maar hij arbeidt in zijn geest.
Zijn muziek is zoo originaal van vinding als van bewerking. Zijn orkestpartitie is tegelijk geleerd en eenvoudig, eenvoudig van thema's, geleerd door het effekt dat hij er telkens wist mee te bereiken. Reeds dadelijk neemt het voorspel ons voor den schepper in: geschreven op een drietal motieven, die later als der Engeltjes wiegelied, als de ronde der onttooverde kleinen, Die Hexerei ist nur vorbei, en als het deuntje van den kabouter, het Taumännchen, terugkeeren, is dit voorspel een bladzijde van een verrassende frischheid en een meesleepende poëzie.
Humperdinck ontleende niets aan Wagner, zeide ik; maar - en wie zal het hem wel kwalijk nemen? - des te meer aan de volksliederen zijns lands.
De muzikale zinnetjes, die hij daarin vond, ciseleerde hij, als 't ware, tot juweeltjes van rhythmus en melodij. Men vergeet ze niet meer, als men ze eens hoorde.
En nu ben ik zoo gelukkig, aan het slot dezer vlugge aankondiging, een goede mare te kunnen mededeelen.