De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 8
(1895)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–KroniekBoekbeoordeelingThe Pilgrim's Progress from this World tot that which is to come. - By John Bunyan, - Illustrated by William Strang. - London, J.C. Nimmo. - Een meesterlijk mooie herdruk, welken wij, zonder over den overigens zeer bekenden tekst uit te weiden, reeds alleen om de hoogartistieke verluchting waardig keuren, aan alle bibliofielen en kunstliefhebbers aanbevolen te worden. De etsen van Strang - er zijn er twaalf, niet meegerekend Bunyan's portret en de kleinere plaat op de titelbladzijde - behooren tot de schoonste, die wij sedert lang zagen. Sterk doch niet grof of brutaal van trek, met krachtig vallende, nergens tot een zwarte vlek ontaardende schaduwdeelen, doen zij soms denken aan zekere prenten van Rembrandt, zoo ik mij niet geheel vergis, des jongen meesters geliefkoosd model. Getrokken op voortreffelijk Japansch papier, komen zij, in al de eerlijkheid en kracht van hun bewerking, prachtig uit, simpel van opvatting, met figuren, welke mij even savant geteekend als karakteristiek voorkomen. De allerschoonste zijn, naar mijn oordeel, Christian is troubled, Christian fights Apollyon, the Scourging of Faithful, The Man with the Muckrake, The Butcher and the Sheep en Mercy at her Work. Het boek is in zijn eenvoudigen blauwlinnen band met gouden titel op den rug een heerlijk feestgeschenk. Pol de Mont.
Kölnische Künstler in alter und neuer Zeit, - von J.J. Merlo. - Dusseldorf, Schwann, 1894. - 1200 bladzijden klein folio, kompakt gedrukt op 2 kolommen, beslaat dit geheele, hoogst interessante werk, dat in de bibliotheek van geen kenner en beminnaar evengoed der Vlaamsche als der Duitsche kunst zou mogen ontbreken. Zeker leverde de eigenlijk Keulsche kunst de hoofdschotel tot het overrijke banket, waartoe Merlo ons hier uitnoodigt. Doch naast Stephan Lochner, den meester van het wereldberoemde Keulsche altaarschilderij, en de geheele schaar zijner stadgenooten, die in de beoefening der fraaie kunsten zijn voetspoor drukten, treden nog vóór ons op tientallen niet-Keulsche, maar onder Keulschen invloed groot geworden artisten, en onder deze recht velen met een Nederlandschen naam. De talrijke platen, welke het werk opluisteren, zijn niet alleen, met het oog op het uitbreiden onzer kennis van de geschiedenis en gewoonten der zes-, zeven-, achttiende eeuw, uitstekend gekozen, maar tevens voortreffelijk uitgevoerd. Ook beperkt Merlo zich geenszins tot de schilders; ook de Keulsche of met Keulen in betrekking staande bouwmeesters, etsers, beeldhouwers, ja, zelfs glasschilders en goudsmeders, worden besproken. Merlo wijdde zijn geheel leven aan het opzoeken van de materialen, tot het samenstellen van zijn werk noodig. Zijn arbeid werd, na zijn dood, voltooid door Firmenich-Richartz en Hermann Keussen. Schwann leverde hier een uitgave, die zijn werkplaatsen alle eer aandoet. Pol de Mont.
Holger Drachmann. - Es war einmal. Märchenlustspiel in 7 Bildern. - Deutsche Bühnenbearbeitung von H. Zschalig. Schneefrid. Melodrama in zwei Handlungen. - D.B.v.H. Zschalig. - Dresden, H. Morchel. - Wij roepen de aandacht van de tooneeldirectie van den Nederlandschen Schouwburg in op deze twee in elk opzicht allerliefste spelen. Vooral het eerstgemelde zou, in een degelijke Nederlandsche bewerking, op ons voor natuurlijkheid en gezonden humor zoo vatbaar publiek grooten indruk maken. Ook onze tooneelschrijvers mogen Es war einmal lezen en bestudeeren. Evenals uit Shakespeare's Tempeest, Zomernachtsdroom enz., zullen zij er uit leeren, hoe men luimig kan zijn zonder plat, en vermakelijk zonder ondichterlijk te worden. Waarom zou geen jong schrijver dit stuk vertalen? Liever een goede vertaling van een werkelijk schoon stuk uit vreemde taal dan een knoei- of brodwerk meer... in onze aan zulke ondingen al zoo rijke eigen taal! A.T.
Jahrbuch der Königlich Preussischen Kunstsammlungen. - Sechzehnter Band. - I. Heft. - Berlin, 1895. - G. Grote. - Wederom een zestal bijdragen van kunsthistorischen en - kritischen inhoud, zoo degelijk en geleerd, als men alleen van Duitschers verwachten mag. Wilhelm Bode schrijft over ‘Rembrandts Bildnisz des Memnoniten Anslo in der Königlichen Galerie zu Berlin’; Frans Wickhoff over ‘Giorgiones Bilder zu römischen Heldengedichten’; F. Lippmann over ‘Neue Zeichnungen von Dürer im Berliner Kupferstichkabinet’; Paul Seidel over ‘Die Metallbildhauer Friedrichs des Grossen’; Kaemmerer over ‘Bildnisse des Aldo Manuzio’, en C. Justi over de Antwerpsche kunstenaarsfamilie van Cleve. - Onder de platen verdienen vooral genoemd een ets van A. Krüger, Anslo en zijn vrouw, het portret in lichtdruk van Joos van Cleve naar een schilderij op Windsor Castle, en twee reproducties naar teekeningen van Dürer. Pol de Mont. | |
MuziekFrancesca da Rimini.
Paul Gilson's sinfonische schetsen ‘La Mer’ deden met ongeduld uitzien naar wat deze sterke verder leveren zou. En sindsdien leverde hij veel, zeer veel, want zijn groote werklust houdt maat met eene verbazende vruchtbaarheid. Zoo voltooide hij, buiten eene reeks liederen, klavier- en orkeststukken, het lyrisch drama Alvar, een sinfonischdramatisch gedicht Le Démon (naar Lermontoff) en laatst van al Francesca da Rimini, dramatische sinfonie in twee | |
[pagina 18]
| |
deelen, te Brussel, door de zorgen en onder de leiding van Jos. Dupont, op de gekende Concerts populaires ten gehoore gebracht, en waarover wij thans een woordje te zeggen hebben. In het groote Drama der Liefde, laat de Bayreuther Meester, zijn held Tristan uitroepen: ‘Uns're Liebe?..... Welches Todes Streichen könnte je sie weichen?’ Iets dergelijks als deze kreet van supreme liefde, namelijk: ‘Ensemble! Nous sommes ensemble!
La Mort n'a pu nous désunir!’
vormt de hoofdzenuw van het werk. De twee Danteske verliefden Paolo en Francesca zijn gedood geworden en in het rijk des Duisternis gedaald (Deel I. Dans les limbes); liever dan aan hunne liefde te verzaken, laten zij zich door Minos tot de gruwelijkste straffen veroordeelen. Te midden der verschrikkingen der Hel (Deel II. Le 2me cercle de l'Enfer) aanroept Francesca den Heer, en smeekt diens mededoogen af, waarop Aartsengel Gabriël haar het goede bericht overbrengt dat zij, maar zij alleen, in genade zal opgenomen worden in het rijk der gelukzaligen. Zonder Paolo? Neen, zij weigert. ‘Je reste. L'enfer sera mon paradis.’ Ziedaar den inhoud van het poëma, zoo bondig weergegeven als het mij mogelijk is. Overigens uit heel de historie, welke de toondichter te bewerken kreeg, blijft er in hoofdzaak niet meer te onthouden, dan hetgeen Hélène Swarth in deze enkele passievolle verzen legde: .........................
Ik brand met mijn lief in het hart der hel,
Omdat we elkaar minden in overspel.
Hier heb ik gevonden mijn eigen schat,
Waarvan mij het leven gescheiden had.
En ik drijf op de vlammen, gewiegd aan zijn borst,
En hij stilt met zijn kussen mijn liefdedorst.
En al zou de hemel ook opengaan,
Omdat ik den armen heb welgedaan,
Veel liever blijf ik bij mijn lieven schat,
Die God noch gebod om genade bad.
Zoo fel brandt de hel niet als liefdepijn:
Zonder hem zou een hel mij de hemel zijn!’Ga naar voetnoot(1)
Welnu, deze hoofdgedachten, welke men als dusdanig na lezing van het gedicht erkent, blijken in 't geheel geen hoofdgedachten meer na auditie van het werk van den componist. En daarom beweer ik, dat Gilson's jongste werk, in zijn poëtisch geheel beschouwd, als mislukt mag aanzien worden. Ik heb er niet ingevonden, wat met reden mocht verwacht worden, die breede stroom van liefde, door niets te stuiten in zijn hartstochtelijken loop. Niet in de ziel der actie dringt de componist, maar blijft hangen aan de uiterlijke kanten, daartoe waarschijnlijk verleid door de aantrekkelijkheid van hun pittoresk. - Alzoo voelen wij niet die sterke drang der liefde, maar onze aandacht wordt vooral verzocht om de kleurrijke bijzonderheden waar te nemen der omgeving, waarin zich de actie openbaart. Dit is ten minste de indruk, welke overblijft. Maar, het dient spoedig gezegd, Gilson legde in het schilderen der décors voor zijn drama, zulke machtige superioriteit aan den dag, dat men hem gewillig volgt op de fantastische zijwegen die hij inslaat. Zoo b.v. in het 1ste deel (dans les limbes), de twee hoofdpersonen ons zeer weinig belang kunnen inboezemen, is daarentegen de beschrijving van het sombere oord, waar les âmes en peine angstig rondzwerven, van eene verschrikkelijke schoonheid. Het is wel le lieu muet de lumière, waarvan de tekst gewaagt; er heerscht eene ernstig-bange stemming, die zich door hare intensiteit, aan den toehoorder meedeelt. Zoo ook in het 2de deel (2me cercle de l'enfer). Dit is wel het geweldigste tafereel dat ooit een artiest in klanken omgezet heeft. Ik ken niets soortgelijks; la course à l'abime uit la Damnation de Faust, en het laatste deel der Symphonie fantastique (Sabatnacht) van Hector Berlioz, staan in stoutheid - zoo van opzet als van uitwerking - verre beneden hetgeen Gilson's fantazij hier ontwierp. Het zijn de verschrikkingen der demonische landen, waar donkere kuilen vlammen en pestwalmen braken, waar men het nare gerammel van gebeenderen en allerhande geheimzinnige geluiden hoort, waar onoogelijke monsters bliksemsnel voorbij schieten, waar onder gestadig geweeklaag, duizenden gedoemden in den vurigen maalstroom meegesleurd worden. En over dit alles eene groote donkere droefheid, een rouwfloers over dit tafereel van ontzettende desolatie! Jammer nu ook dat dit gelukkig moment in waarde vermindert, doordien het in al zijn hevigheid in het begin van dit 2de deel voorkomt; daar reeds geeft de componist al wat hij geven kan, zoodat hij later, in plaats van een climax te bewerken, noodzakelijk in eene herhaling valt, die eene impressie van verzwakking maakt. Ziedaar dus het kwade en het goede van het nieuwe werk. Bevat het bladzijden van ongemeene verdienste, zoo moet toch het geheel als incompleet werk beschouwd worden. In 't algemeen mist het de zekerheid van toets van ‘La Mer’, waarvan de 2 eerste deelen haast van eene klassieke schoonheid zijn, is minder diep gevoeld, - schijnt meer gewild dan gevoeld - maar geeft blijk van grooter behendigheid in de techniek en is onbetwistbaar het werk van een machtig colorist. Deze poging op dramatisch terrein viel Gilson niet al te best mee; maar niet zóó slecht, dat ons geloof in zijne groote toekomst aan 't wankelen kon gebracht worden. Integendeel, wij wachten, met levendige hoop op beter gelukken, naar een nieuwe proef. J.d.B. |