| |
Verzen door J. Reddingius
I
Gij, die door heel mijn leven heerlijk treedt,
De rustge blijheid stralend uit uw oogen,
Die zalig opzien, nu de zon ten hoogen
Een blonde glorie toovert op uw kleed....
Daar is geen mensch, die ooit mijn denken weet,
En geen vermoedt mijn mooie, hooge pogen:
Ik schep een werklijkheid, waar list noch logen
Den mensch omgeeft met eeuwig-durend leed.
Mijn blonde engel, die éens tot me kwam
En met mij sloot een stil en trouw verbond,
Ge kustet bei mijn oogen... en mijn mond
Was warm van wilde kussen, vlam na vlam.
Gij, die mij steundet in mijn bang verdriet
Zult lichtlijk leven in mijn lichte lied.
| |
| |
| |
II
Van uit de verte klinkt mijn blijde groet,
Nu 'k U daar komen zie in glans van zon -
Zie, voor mijn voeten bruist een koele bron,
Waar golf na golf zich haastig verder spoedt.
Door 't jonge loover ruischt een lied zoo zoet,
Waar zacht een vlugge vink haar zang begon,
Een domme koekoek antwoordt met een vloed
Van roepen: ‘Koekoek!’ die 'k niet volgen kon.
Gij zijt gekomen, Gij, mijn groote schat!
'k Zal U verhalen met een zacht geluid
Veel mooie sagen, wijl het beekje spat
Langs zachte boorden, en een merel fluit
Haar schoonste zangen.... Laat mij droomen, dat
Een kus tot loon het oud verhaal besluit.
| |
III
Als laag de zon in 't verre westen bloost, -
Een rozeblad vol kleur van zacht satijn,
Omringd door heengevloden rooden wijn, -
Als scheemring komt en avond moede poost -
Als 't hoog geboomte stille zuchten loost,
Gepaard aan 't fluistrend klaatren der fontein,
En 't woud weerklinkt van zangen, roerend rein:
Veel zoete droomen vol van milden troost -
Dan juicht mijn hart, dat zwijgen kan noch wil
En zegt in blijde zangen heel zijn inn'ge zelf....
De zongedachten van mijn eigen ik.
Daar drijven donzen wolken traag en stil....
Een blauwe droom lijkt heel het hoog gewelf,
Een blauwe droom leeft in uw oogen-blik.
| |
IV
Je zachte oogen lachen, en gebaren
Gaan maken j'handen, rhythme van gezang,
Die slanke handen waaien, wuiven, varen
In lichte kringen langzaam langs mijn wang.
Je glorie-volle oogen turen, staren
Recht in mijn oogen, blikkend lang, heel lang,
Alsof mijn kijkers zullen openbaren
Wat in mij sluimert, vreugdevol of bang.
Mijn blijde oogen spreken van genieten,
Je warme kussen streelen zacht mijn mond.
O wondre lippen, die mij nooit verstieten,
Maar reine weelde brachten telken stond,
Mijn warme tranen zullen stroomen, vlieten,
Nu 't moede hart zijn hooge liefste vond.
| |
V
Mijn liefde, bloeiend als een bleeke bloeme,
In droom gewiegd door zephir's zacht geluid,
Door Meische velden gaande, waar een buit
Van schoonheid op-bloeit: bloemen, weide's roeme.
Langs moss'ge boorden snelt een vlugge vliet
Het water, juichend ruischend, tuimelt blijde
Van hoog're hoogten, blanke golven glijden....
Uit blauwe luchten klinkt des leeuwriks lied.
Mijn jonge liefde, arme, bleeke bloeme,
Is plots geworden tot een pracht'ge bloem:
Gewekt door warme stralen van mijn zon.
O wondre liefste, laat mij zoo U noemen,
Dan welt omhoog uit zilver-klare bron
Een stroom van zangen, meldend luid uw roem.
| |
VI
Waar bloemen bloeien, rust mijn heerlijk kind,
De wilde weide gloeit van zonnegloed;
Daar trilt vol vreugd een lied in mijn gemoed,
Door dichte boomen waait de zoele wind.
't Is of mijn hart zijn paradijs herwint,
Door heel mijn wezen stroomt het jeugdig bloed,
Mijn blik vindt alles schoon en rein en goed,
Nu 't juichend hart weer nieuwe zangen vindt.
In gloed van kleuren ligt mijn schoon heelal,
Mijn lichte wereld in de warme wei....
De lentebloemen bloeien zij aan zij
En vogelzangen schallen, groot in tal.
'k Ben in de weide als een jonge plant,
Wij droomen zoete droomen hand in hand.
| |
VII
Mijn oogen zullen eeuwig voor U waken,
Omdat mijn ziel uw ziel zoo trouw bemint,
Terwijl mijn hart, o blonde lief, mijn kind,
Uw hart zal wezen tot een veilig baken.
Uw trouwe oogen, heerlijk, zullen maken
Vol vreugd de wereld, nu mijn denken zint,
Om U te troosten, mocht het leed genaken....
Doch vaster wordt de band, die, lief, ons bindt.
Uw reine oogen zingen zoete zangen
En met die zangen zingt mijn harte mee!
Klink, lustig lied, en meld uw groot verlangen
Een kleine wereld, liefde, zon en vree.
Kus lief, mijn lief, mijn bleeke, bleeke wangen,
Zooals een moeder eens haar kindje dee.
|
|