De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7(1894)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 155] [p. 155] II Najaar 't Is alles grauw om mij, de boomen staan ontbladerd, Een doodsche stilte is over 't landschap heengezegen, En uit een zware lucht lekt langzaam neer de regen, Het huivert in de heg, de kille Winter nadert. 'k Ontmoet een oude vrouw, die bukkend hout vergadert, En verder dwaal ik langs de stille, vochte wegen, Door weiden en door boschjes, droef en afgelegen, Tot plots een spoortrein, duizlend snel, voorbij mij radert. Het ruw gerommel ratelt slechts éen oogenblik; Een lange trilling door den plotselingen schrik Rilt door mij heen, zooals een wind de zee doet beven. 't Geluid wordt allengs zachter, zachter, en verkwijnt, Zoodat uit mij allengs ook alle schrik verdwijnt, En ik weer opga in 't eentonig-grauwe leven. Vorige Volgende