Frans Hens
Frans Hens, die zich sedert geruimen tijd op de verheerlijking van onzen prachtigen landstroom toelegt, en als het ware de schilder der Schelde zou mogen genoemd worden, liet onlangs een album van tien etsen verschijnen, uitsluitend gezichten van den waterkant.
Bereidwillig stelde de kunstenaar eene dezer platen tot onze beschikking, om ze in deze aflevering te laten verschijnen. Onze lezers zullen er hem dankbaar voor zijn, zoowel als wij, daar het ons gelegenheid geeft, onze aandacht nog eens te vestigen op het liefelijk kunstvak, dat tegenover de plaatsnede in dezelfde verhouding staat, als het akwarell tegenover de schilderkunst. De etsnaald inderdaad, welke onze kunstenaars steeds met zooveel talent hanteerden, maar sedert eenigen tijd schijnen te verwaarloozen, laat toe vlugge indrukken te vestigen zonder lange voorbereiding, schilderachtige hoekjes onder kortstondige verlichting te krabbelen en te behouden.
De etser hoeft zich niet te bekreunen om de groote technische moeilijkheden, welke aan de beoefening der eigenlijke graveerkunst verbonden zijn. Het is hem meer te doen, om juist zijne gewaarwordingen weer te geven dan om fijn gesneden platen voort te brengen. Daarom behoudt steeds eene goede ets dien frisschen indruk van een schets, indruk, welken het zoo moeilijk is in het later afwerken van een schilderij of eene plaatsnede te behouden, iets, wat nu juist het eigenaardige is van een sterkwaterplaat.
Dat die hoedanigheden, welke de werken van Frans Hens onderscheiden, aan de kunstkenners niet ontsnappen, bewijst nogmaals de uitspraak van de jury der Wereldtentoonstelling, welke de reeks platen, door hem ingezonden, bekroonde.
Onze plaat geeft noodzakelijkerwijze een onvolledig gedacht van Hens' album, daar hij elk onderwerp volgens zijnen bijzonderen aard, op eene verschillende wijze behandelt, en ook, omdat het onmogelijk is een groot getal artistenproeven van eene koperplaat te trekken.
De etsen van Hens dragen al de kenmerken zijner schilderijen; het fantastische van een zeeschip, dat met volle zeil de heldere maan, flikkerend tusschen kronkelige wolken, voorbijschuift; het droomerige van een dorpstorenje, in damp en wasem gehuld en zich spiegelend in den waterplas; het forsche van een stoomer die met geweld door water en lucht, smoor en mist schijnt te boren; het zoele, gemollige eener zomeravondlucht, omgevende eenen inham onzer Schelde, waar stokken en staken, masten en sprieten, touwen en koorden, een monsterachtig zwart spinneweb op eene geelroode lucht weven; het logge van een driemaster, aan den oever geketend.... Al die karakteristieke bijzonderheden, welke de groote stroom oplevert, stipt Hens zoo juist aan in zijne etsen, als hij ze vertolkt in de schilderijen, die wij onlangs in de Verlat-zaal, vroeger bij de XIII en nu weer in de driejaarlijksche tentoonstelling, bewonderden.