bij C.L. Van Langenhuysen, en wij zullen al terstond bekennen, het in eenen adem te hebben uitgelezen, zóo boeiend is 't geschreven.
Wel is waar bevat het boekje geen meldenswaardig nieuws, doch wij waren zeer verlangend om het oordeel van een catholieken priester te vernemen over den vrijdenker Multatuli en diens veelbesproken eigenaardige scheppingen.
Al ben ik Multatuli's geestverwant, toch kan ik niet zeggen, dat de heer Jonckbloet hem geen recht laat wedervaren, want hij blijkt een ongeveinsde bewonderaar van hem te wezen en kent zijne werken benevens de bibliographie daarvan op zijn duimken. Met den denker is hij 't natuurlijk zelden eens, maar den kunstenaar brengt hij overal zijne geestdriftige hulde, ik meen, overal waar hij ze verdient en waar ik ze hem ook zou bieden.
Want hij toont zich niet blind ten opzichte van Multatuli's gebreken en tekortkomingen. Den Max Havelaar vindt hij een mooi boek, heerlijk van stijl, en het Wijs mij de Plaats, waar ik gezaaid heb wordt onovertreffelijk geheeten. Maar de Ideeën dunken hem over het paard getild en met de overige gewrochten loopt hij al evenmin zeer hoog.
Naar onze bescheidene meening schenkt de heer Jonckbloet aan den schepper van Max Havelaar de eer en faam, welke hem toekomen, en met de hand op het hart moet ik mij bij zijn oordeel nederleggen.
Wij weten immers nu, dank vooral aan de brieven, dat Multatuli als mensch, jammer genoeg! geen krans mag worden gevlochten. De denker staat niet hoog en ziet dus niet wijd; men treft nooit iets nieuws bij hem aan, tenzij den vorm, waardoor hij dan ook eertijds de meeste jongelieden verblufte.
Maar de schrijver, de kunstenaar, de dichter verwierf zich in de geschiedenis onzer litteratuur eene blijvende plaats tusschen de mannen van genie.
In het koerpark te Wiesbaden werd onlangs een fraai monument geplaatst ter herinnering van Friedrich Bodenstedt, den schalken, zanglustigen dichter van Mirza-Schaffy, terwijl G.A. Bürger, de onsterfelijke schepper van zooveel meesterlijke balladen, weldra het zijne zal krijgen te Göttingen.
Sacher-Masoch, de bekende Duitsche schrijver van novellen uit Gallicië, overleed eenige weken geleden, en kort nadien stierf de niet minder befaamde dichter Friedrich Wilhelm Weber, wiens beste gewrocht, het kleine epos Dreizehnlinden, te allen tijde zal bewonderd worden om de boeiende fabel en de nauwkeurige karakteekening der personages, al doet de eentonige vorm afbreuk aan het genoegen, dat men smaakt bij de lezing van 't lieve verhaal!
In Frankrijk stierf de grijze Leconte de Lisle, de statige dichter van Poèmes barbares, Poèmes antiques en Poèmes tragiques, waarin hij zich deed bewonderen als beschrijvend kunstenaar, als beeldhouwer met de pen. Bovendien heeft hij o.a. van Homeros en Virgilius vertalingen geleverd, die, ofschoon in proza, door de kenners geprezen worden als de beste in de Fransche taal. In Maart 1887 tot lid der Academie verkozen, sprak hij er eene merkwaardige redevoering uit.
Ook onder de Zuid-Nederlandsche schrijvers heeft de dood een slachtoffer gevonden. Hendrik Peeters, in 1825 te Antwerpen geboren, overleed onlangs te Brussel. Thans wel een weinig vergeten, was hij bij den aanvang der Vlaamsche beweging de strijdmakker en vriend van al onze schrijvers, meer in 't bijzonder van Conscience, Van Beers en Zetternam. De letterkundige loopbaan betredend in 1847 met eenen bundel gedichten, Meibloesem getiteld, vervaardigde hij in later jaren verscheidene tooneelwerken, waaronder Karel Stolk, dat van Staatswege bekroond werd. Op het einde zijns levens gaf hij een verdienstelijk boek uit over den: Oorsprong der Nameu van de Gemeenten en Gehuchten der Provincie Antwerpen, opgedragen aan den burgemeester der Scheldestad.
Wij begroeten met des te meer vreugd de Gedichten van Huibrecht Melis, door De Seyn-Verhougstraete te Aalst buitengewoon fraai uitgegeven, als er tegenwoordig op het gebied der poëzie nog hoogst zelden iets in Zuid-Nederland verschijnt.
Het lieve boekje telt niet eens honderd bladzijden en 't bevat slechts zes en twintig kleine en grootere stukken, maar, op éene uitzondering na - ‘De Moeder waakt’ - hebben wij ze alle met een waar genoegen gelezen, ja genoten; want, treft men er geene diepe gedachten noch indrukmakende scheppingen in aan, het is toch altemaal kunst, eenvoudig wel, doch rijk aan gevoel en beeld, en tot in het uiterste verzorgd. Het uitgebreidste gedicht uit de verzameling, het verhaal ‘Doka's Liefde’, dunkt ons ook het beste; de figuren daarin zijn voortreffelijk geteekend en 't onderwerp boeit.
Ziedaar!...
Veel kan er over zoo'n klein net werkje niet gezegd worden. Het is gelijk een aanvallig, aardig krollebolleken van een kind, door de teedere moeder in een fraai blauw kleedje gestoken, dat in geenen huiskring verschijnen kan, of iedereen roept het minzaam ‘Welkom!’ toe, neemt het voorzichtig op en zet het op den mooisten stoel, tot bewondering van alwie het te zien krijgt.
In Engeland werd veel gewag gemaakt van een nieuwen bundel van Swinburne, ‘Astrophel and other Poems’. De ‘Illustrated London News’ gaf te dier gelegenheid een portret des dichters, en zegde onder andere: ‘In zijn laatste werk plaatst Mr. Swinburne zich als gewoonlijk zoover mogelijk van de didactische en utiliseerende wijze van scheppen’. Het artikel sprak verder met den vleiendsten lof over hem, die echter niet meer is dan de wezenlijk groote dichter verdient.
De trots van Antwerpens Wereldtentoonstelling is voorzeker de wijk van Oud-Antwerpen, de heerlijke schepping van Jan Adriaensen, Max Rooses en Frans Van Kuyck. Wees zeker, dat die eigenaardige herleving onzer oude stad eenen heilzamen invloed zal uitoefenen op den kunstsmaak der Sinjoren, onze bouwmeesters vooral.
Reeds heeft de befaamde kunstschilder Piet Verhaert, die bij menige gelegenheid bewijst, nog iets meer te kennen dan de geheimen van zijn vak, in Ond-Antwerpen den spoorslag gevoeld om een hoogst merkwaardig werkje samen te stellen, getiteld: Croquis et Impressions de la vieille Ville d'Anvers, in eene tweede uitgaaf ook verschenen met Nederlandschen tekst.
Het cahier, door den uitgever Buschmann in een zeer fraai kleedje gestoken, bestaat uit de volgende twaalf platen: de Reede van Antwerpen in 1624, een houten Gevel op de Melkmarkt en een Gebouw in de Zakstraat, de Puntgevels der Handschoenmarkt, de houten Gevels van het St. Walburgisplein, de Blauwe Toren, de Gevangenisbrug, de Palingbrug, het Steen van Sint-Walburgisplein gezien, het ‘Sandersgat’, Omlijsting eener oude Deur, andere Deuromlijsting, Verdwenen Gevels uit de Koeipoortstraat, - alle vergezeld van een korten, zaakrijken uitleg.
Ieder Antwerpenaar, die hart heeft voor zijne stad, zal het mooie werkje willen bezitten.
Frans Van Cuyck.