Mijn oog volgde de richting van zijn gestrekten arm.
- Nu, zei ik, die laan kent ge; ze voert naar 't buiten van mevr. P.. Maar de boomen, ik moet u eerlijk zeggen, op zulk een afstand... ik ken ze niet uit elkaar. - Die boomen, zei mijn vriend en hij glimlachte blijkbaar over mijn onwetendheid... die boomen zijn beuken en eiken om 't ander; mijn grootvader heeft ze eigenhandig geplant. - Dan toch niet best, zei ik, want ze staan vlak op elkaar. - Dat schijnt zoo, zei mijn vriend, en hij glimlachte alweer over mijn onnoozelheid. - Oh, Oh! zei ik, met je welmeenen, maar van hier op zulk een afstand... ik kan het nauwelijks gelooven dat het eiken en beuken zijn om 't ander, want ze slingeren groen en takken danig door elkaar tot een niet te onderkennen massa. - Dat schijnt zoo, zei mijn vriend. - En dan dat huisje aan het eind - ik dacht nog wel dat het een groot buiten was. - 't Is veel grooter dan 't gelijkt. - Dan 't schijnt meen-je, zei ik lachend; en nu je drie keer achter elkaar schijnt hebt gezegd, zul-je toch wel begrijpen dat de uitdrukking met het oog op 't landschap alles behalve misplaatst is.
- Maar in de kunst dan? zei mijn vriend; wat heeft schijn met muziek te maken? Verbeel-je, als ik een piano gestemd heb, dat ik zou zeggen: nu schijnt de klank zuiver.
- Neen, zei ik, ge zult zeggen: nu hoor ik den klank zuiver. Maar komt dit niet op het zelfde neer? In de schilder-, bouw- en beeldhouwkunst waar de wetten der optiek toepassing vinden, geschiedt dit door het oog en oefening in 't zien. De dingen worden oogenschijnlijk. In de muziek en dichtkunst worden oog en oor in beslag genomen; maar niet enkel het uitwendige stel; ook de geestelijke dubbelgangers hiervan, door de verbeelding aan 't werk gezet. In de muziek meer uitsluitend het gehoor. Maar alles komt ook hier neer op oefening. Ge zijt geheel afhankelijk van uw uitwendig zintuig. Is uw oog niet geschikt om kleuren te onderscheiden, ge wordt geen schilder; is uw oor niet geschikt klank of toonwisselingen te onderkennen, ge wordt geen musicus. Iemand dus die slecht hoort en toch muziek maakt en meent dat hij goed hoort, zal zeggen: ik hoor zuiver. Iemand die slecht ziet en toch schildert en meent dat hij goed schildert, zal zeggen: ik zie uitstekend. Beide bedriegen zich: en hier is bedrog: schijn, valsche schijn. Neem aan dat een stokdoove schilder allerlei geluiden hoort: het zal leelijke schijn zijn; schijn die niets met kunst heeft te maken. Neem aan dat gij musicus stomdoof wordt en toch allerlei toonvariaties hoort klinken; dat zal ook schijn zijn, maar schoone schijn, kunstschijn.
Schijn in de schilderkunst! Lieve hemel, hierover is heel wat te zeggen. Met een ruig borsteltje dat er uit kan zien als een besempje en dat ge in taaie stugge verf doopt, dikwijls niet half zoo smeeu als goede boter, moet ge op een plat vlak de kleinste fijnigheden ronding geven. Of ge moet ze zoo schilderen, dat ze uit het platte vlak te voorschijn treden. Of ge moet tusschen iets dat bijna vlak is, een deurpost b.v., een holligheid of een diepte aanbrengen, zóó bedriegelijk dat een kind probeert er een vinger in te steken. Of ge moet door wijking van tinten, trapsgewijze vermindering van kleurkracht, uw tweeden grond duidelijk leggen achter uw eersten. Ge moet het achter elkaar uwer voorwerpen en figuren zoowel door juiste keuze van tinten, waarvan ge de terugwerkende of naar voren brengende kracht nauwkeurig kent, als door het gepast aanbrengen van lijnen, rechte en gebrokene, gekromde of ronde, in overeenstemming met de wetten der perspektief voor het oog voorstellen. In de lucht moet ge diepte zichtbaar maken; er moet doorschijnendheid zijn; groote glinstering van licht rond ronding van wolken; trapsgewijze vermindering naar den horizont toe van kleurkracht en omsluiering der verte-voorwerpen in de luchtlagen en de dampen en de uitwasemingen die op een afstand en achter elkaar vorm krijgen en lichaam. Dat alles moet geheel hebben den schijn der werkelijkheid; en het moet tevens waar zijn; d.w.z. getrouw aan de natuurlijke gesteldheid of aan het natuurlijk voorkomen der dingen; want anders is uw voorstelling onwaarschijnlijk.
Maar in de poëzie is de schijn weer van anderen aard. Veel rekbaarder, veel elastieker dan in de schilderkunst. Terwijl de waarschijnlijkheidscontrôle hier plaats heeft met de zeer reeële begrippen van lijn, hoek, lichaamshoek, maatverhouding, deelbaarheid, overeenstemming en evenwicht, door middel van het lichaamlijk oog gebracht tot ons beoordeelend vermogen, is de taak van dat lichamelijk oog op het terrein der poëzie van geen beteekenis en hangt alles hier af van de geoefendheid of aangeboren juistheid van dat tweede gezichtsorgaan, van dat inwendig geestelijk gezicht, waarvan de ontleding ontsnapt aan den kundigsten anatoom en welks voorstellingen tegenovergesteld aan de stoffelijke, aan tijd noch ruimte zich binden. Den dichterlijken schijn te kontroleeren en het waarschijnlijke of onwaarschijnlijke op 't uitgebreide veld der fictieve voorstellingen aan een nauwkeurig onderzoek te onderwerpen is een taak zóó moeilijk dat