De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 7
(1894)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Een bezoek aan de ‘de foere-school,’ te Brugge.In den loop van 't verleden jaar is Brugge nogmaals met een kunstpareltje verrijkt. Boven de ingangdeur van het aloud hôtel Bladelin bevond zich eene groote nis, welke aan de werking des tijds niet had kunnen wederstaan en dus maar weinig meer van hare vroegere schoonheid vermoeden liet. Thans is zij op stadskosten hersteld geworden en door haren rijkdom in versiering, beeldhouwwerk en polychromie in een echt bouwkundig juweeltje herschapen, dat eerder door eene glazen kas diende beschut en beschermd te worden tegen de aanvallen van ons koud en vochtig klimaat, dan wel in volle lucht aan al de guurheden des weders bloot te staan. Sinds vier eeuwen bestond die nis, en, zoo de steenen langzamerhand verbrokkelden, niet minder ook hadden eene opvolgende reeks kalklagen hare veelkleurigheid aan het oog des aanschouwers onttrokken. Het herstellingswerk is bestuurd geworden door den Heer L. Delacenserie, directeur der Academie van Schoone Kunsten en der Nijverheidsschool te Brugge, die het beeldhouwwerk liet uitvoeren door M. de Wispelaere en de polychromie aan den heer Leegenhoek toevertrouwde. In de nis zit Sire Pieter Bladelin geknield, met gevouwen handen, in dezelfde houding als op een der paneelen van Rogier v.d. Weyden's drieluik uit het Berlijner museumGa naar voetnoot(1). Vóór hem zit de Moedermaagd, met het Kindje op den schoot, in eenen vergulden gothischen zetel. Dit groepje vult de geheele nis, welker slank gothisch torentje door een schutdakje in eikenhout, met eene zinken plaat bekleed, beschermd wordt. Het vlaggetje van den windwijzer op het kleine schutdak en het voetstuk der nis dragen beide het geslachtswapen der Bladelins. Het geheel komt op eene donkergroene muurschildering - een gebloemd drapeerend gordijn - zeer voordeelig uit.
* * *
Pieter Bladelin was schatmeester der Gulden Vlies-Orde, onder Philips den Goede, en wordt tevens als de stichter van Middelburg aanzien. Onder Karel den Stoute bekleedde hij de waardigheden van kamerheer en koninklijken schatbewaarder, te zamen met deze der reeds vermelde trezorie. Welk een rijk en machtig heer hij moet geweest zijn, getuigt het hôtel dat hij in de Naaldenstraat te Brugge liet bouwen en dat heden nog gedeeltelijk bestaat. Daar het bijna gansch ommuurd is, treft langs buiten vooral het torentje, welks naald met haken en eene arduinen leuning versierd is. In 1479 bewoonde de toenmalige bezitter, Thomas Portunari, Florentijnsch handelaar en tevens agent der Medici te Brugge, dit hôtel; men toont er nog de geslachtwapens dezer prinselijke familie. Het volgende jaar gingen deze adellijke woning, alsmede de gronden die er bij behooren, als leengoed over tot Messire Jaak de Fiennes van Luxemburg, om later het eigendom te worden van den rampzaligen Egmont, een der martelaars van 't Spaansch Beheer. Van 1633 tot 1669 verbleven er de ontschoeide Karmelietersen, toen M. de Foere dit huis en het aanklevend hôtel de Miraumont in 1829 aankocht en er eene liefdadigheidsschool stichtte, door nonnen bestuurd, alwaar men het kantwerken aan arme meisjes moest aanleeren. Die abt de Foere (geb. te Thielt 1787, † Brugge 1851), | |
[pagina 77]
| |
vertegenwoordiger op het Nationaal Congres en in de Laagkamer voor het arrondissement Brugge, was een zeer liefdadig mensch, doch tevens de kortzichtige franskiljon, die onze taal, in de eerste jaren na 1830, van op de parlementstribuun aanviel of trachtte bespottelijk te maken en daarom al de Flaminganten der eerste ure, Willems, David, Bormans, Desmet, Ledeganck, d'Hulster, Verspreeuwen, Blommaert, Rens, Serrure, Van Duyse, De Jonghe, Smolderen, Mertens en anderen tegen zich in 't harnas joeg. De zeven eersten, namelijk, die deel uitmaakten van de officiëele taalcommissie, door Minister de Theux in 1837 ingesteld, ‘schold hij in de Kamer voor intriganten en oproermakers, die de Hollandsche taal opnieuw in België wilden binnensmokkelen, om den landaard en de taal der Vlamingen te onderdukkenGa naar voetnoot(2)’. Die onbesuisde uitval tegen de Flaminganten en zijn onverzoenlijke haat tegen het Huis van Oranje hebben dus den Eerw. Heer de Foere bij het nageslacht veel beroemder gemaakt, dan wel zijne liefdadigheid het had vermogen te doen.
* * *
Wat ik tot hier neêrschreef, had ik, ofwel zelf gezien, ofwel ergens gelezen en zou het natuurlijk nooit te boek gesteld hebben, ware 't niet, dat ik zekeren dag, door de Naaldenstraat kuierende, mij zelven de vraag stelde of er achter die hooge muren niets interessants te kijk zat en eventjes aanbelde met de gedachte, dat het ergste wat mij kon overkomen toch maar eene weigering zou wezen: immers, in vrouwenkloosters worden ongraag profane mannelijke bezoekers toegelaten. Tot mijne eigene verwondering liep het als op wieltjes en van uit de handen der zuster-poortierster kwam ik terecht tusschen die eener zuster-cicerone, die mij in 't Fransch aansprak en met de meeste bereidwilligheid eenige uitleggingen - voor zooveel zij die kòn geven - verstrekte. De kloosterzusters zijn hier ten getale van 15 en dragen den naam van ‘Soeurs de l'Assomption’, in België de eenige, die tot deze orde behooren; dergelijk huis bestaat nog te Parijs. De kapel, gebouwd van 1830 tot '33, naar de teekeningen van Fr. X. Cools (1771-1858) is versierd met 9 grijsschilderingen van Jozef Paelinck (1781-1839), van wiens penseel men ook een portret bewondert in de groote zaal der Sebastiaansgilde, te Brugge. De aanbiddende engel, in menschengrootte, langs elken kant des altaars, alsook de engeltjes die het credenstafeltjeGa naar voetnoot(3) en de twee wijwatervaten bij de ingangdeur ophouden, werden gebeeldhouwd door den vermaarden Laurens Delvaux voor den volksgeliefden hertog Karel van Lorreinen en versierden, een tijd lang, de koninklijke kapel te Brussel. Ze zijn van een heel kunstig maaksel; doch hoe ze hier kwamen vernam ik niet. Het standbeeld der Moedermaagd, boven het altaar, is het werk van Pieter Pepers (1730-1785). Van dien kunstenaar bezit Brugge nog een paar werken, nl. de engeltjes aan het hoofdaltaar in O.L.V. kerk, alsook de monumentale pomp op de Eiermarkt (1760). De school des gestichts is al wat primitief is. Eenige kassen waarin de werkkussens der kantmaaksters geborgen worden, eenige dozijnen stoelen en enkele ronde tafeltjes, waarrond de kinderen des avonds zitten kanten te ver vaardigenGa naar voetnoot(4), zijn o.z.t.z. de eenige meubelen der grootste zaal. De kleinere, de eigenlijke leerschool, is even povertjes. Wel nog zijn de muren met een verschoten - vroeger rijk gebloemd - leder behangen, waarop hier en daar een godsdienstig symbool de eentonigheid komt breken; maar de schoolmeubelen dagteekenen vermoedelijk uit den tijd van Maria-Theresia. Het onderwijs wordt er kosteloos verstrekt aan 150 leerlingen uit de stad, waarvan de oudste van 6 uren 's morgens tot 7 uren 's avonds in 't gesticht verblijven om kanten te vervaardigen en slechts een paar uren daags eenig onderricht genieten. Kleinere kinderen krijgen natuurlijk iets langer onderwijs, doch dit kan niet zwaar wegen, aangezien het programma zich bepaalt, benevens gebeden en catechismus, tot het lezenleeren in de moedertaal en de vier hoofdbewerkingen in het rekenen: geene spraak dus van Fransche taal, teekenen, natuurlijke wetenschappen, geschiedenis, aardrijkskunde, muziek, turnkunst, enz. ***
Het de Foere-instituut is ongemeen uitgestrekt en bevat, behalve de woning der kloosterlingen, de kapel, de leeren kantwerkschool, nog spreekkamers, ontvangst- en werkzalen (waarover straks een woordje), twee binnenkoeren, eenen boomgaard en een prachtigen moestuin, zoodat de eigendom een groot deel der oppervlakte beslaat tusschen de St. Jacobs-, Naalden- en Grauwwerkersstraten. Onder andere eigenaardigheden toont men er het kamertje, waar de H. Godelieve zich gedurende acht dagen zou verscholen hebben, toen zij haren beul en echtgenoot Berthulf ontloopen was, en ook het vensterkijn langs waar men der martelares hare nooddruft gaf. Natuurlijk ziet het kleine vertrek er veel te modern uit, om reeds van de XIe eeuw, waarin men de Ste Godelieve's legende doet plaats grijpen, te kunnen dagteekenen. Overigens, indien het van 't vroegere hôtel Blandelin afhangt, is de onmogelijkheid klaarblijkend, wijl dit laatste slechts drie eeuwen later gebouwd werd. Eene andere bezienswaardigheid is de voornaamste schouw des kloosters, die voor niet minder dan zeven | |
[pagina 78]
| |
vuren als trekpijp dienen kan, en wier kroonwerk, door middel eener bevallige schikking van nok- of vorstpannen gevormd, zich hoog in de lucht verheft. In eene tamelijk ruime zaal, wier balken een viertal wapenschilden dragen, met het opschrift Semper en Monjoye, treft men een koppel kunstwerken aan: eene schilderij, Het bezoek van Jezus bij Martha en Maria en eene Kruisafneming, gansch en al uit één enkel stuk wit marmer gebeiteld. Van geen dezer
Doch het interessantste, waarop men in het gesticht de Foere wijzen kan, zijn een viertal trouwe kopijen van muurschilderingen door Rafaël en zijne leerlingen, waaronder vooral Giulio Romano, in de Sala di Constantino en La stanza dell' Incendio van het vatikaan uitgevoerd. Drie dezer fresco's stellen episoden voor uit het leven van Constantijn I of den Groote (274-337): zijn visioen, zijne overwinning op Maxentius en zijn doopsel, daags vóór zijnen dood. Volgens zijn eigen verhaal, had Constantijn, gedurende zijnen veldtocht tegen Maxentius, eenen droom gehad, waarin hij drie engelen zag verschijnen, die hem een vlammend kruis toonden, waaronder de woorden stonden In hoc signo vinces (In dit teeken zult gij zegepralen) en den volgenden nacht verscheen hem Christus zelf, hem bevelende om een kruisvormig vaandel (labarum) te ontplooien. Men weet dat Constantijn, in zijnen strijd tegen de mededingers naar het keizerlijk purper, steun bij de Christenen zocht en vond, en dezen daarom, na zijne overwinning, vrijheid van godsdienst schonk. De schilderij des veldslags, bij den Pons Milvius, is van reusachtige afmetingen, vooral in de breedte. De engelen toonen den vijand aan. Alhoewel de oorspronkelijke schilderij uitgevoerd werd naar eene algemeene schets en eenige cartons des Meesters, door dezes leerlingen Giulio Romano, Francesco Penni en Rafaëllo dal Colle, ademt zij geheel en al den geest van Rafaël zelven. Alle figuren onderscheiden zich door levendigheid en waarheid, en in weerwil van het verwarde slachtgewoel, treedt het hoofdonderwerp, de zegepraal van het Christendom op het Heidendom, duidelijk te voorschijn. Constantijn's doopsel vormt het schouwpaneel in deze zaal. Gedeeltelijk om zijn geweten tot rust te brengen, gedeeltelijk om staatkundige redenen, had hij het Christendom omhelsd; doch alles wat hij uit zelfbelang hiervoor gedaan had, kon de door hem bedreven gruwelen niet uitwisschen. 't Was slechts in zijn laatste levensjaar, dat hij zich door bisschop Eusebius doopen liet. (De aanschouwer begrijpt dus niet, waarom het de paus zelf is, die, op het hier besproken doek, het doopsel toedient. Is het waarlijk de Paus geweest? Droegen de bisschoppen te dien tijde misschien eene tiaar? Of houdt de schilder met de historische waarheid geen rekening?) Een niet minder prachtig doek, waarvan het oorspronkelijke geheel door Rafaël gepenseeld werd, is de brand van Borgo Vecchio of Borgo Nuovo, onder paus Leo IV, in 847. De brand brak des nachts uit en werd op gesmeek des Pausen, die op de schilderij met uitgestrekte armen aan de vlammen schijnt te bevelen, bedaard. Mannen, vrouwen, kinderen en ouderlingen, deze laatste op de schouders der kloeke volwassenen, vluchten naakt en angstig dooreen. 't Is een aangrijpend tooneel, akelig verlicht door den rooden vlammengloed, tafereel, waarvan ik ongelukkiglijk maar eene brok heb kunnen zien. ‘En wilt ge weten hoe dat komt? Och, luister dan maar even:’ zou Heye zeggen. Gansch het tafereel is bedekt met een - van onder echter loshangend - wit baalkatoenen gordijn, op zijne beurt gedeeltelijk verscholen achter hooge kassen en latafels, waarop eenige hoopen coupons kleerstoffen gestapeld liggen. De waarlijk bereidwillige non, gewapend met eenen meter en ik, met mijnen wandelstok, hieven, tusschen de kassen door, het gordijn zooveel mogelijk omhoog, zoodat ik eenige vierkante meters, wellicht het vierde der heele schilderij, juist het tooneel der vlucht, te zien kreeg. En toen ik daarover mijn diep leedwezen uitdrukte, vernam ik dat eenige damen en juffrouwen der Brugsche high life dagelijks in deze kamer kwamen werken en men schuchterheidshalve het grootsche tafereel bedekt had, opdat hare kuische blikken er zich niet zouden aan bezondigen! En zóó handelt men, hier en elders - want gelijkaardige feiten doen zich in kerken, musea, zelfs academiën (!) voor - met de goddelijke kunst der Onsterfelijken. In de ware Kunst ligt dàtgene niet, wat eene overdreven preutschheid er wil in zoeken; zij hul- | |
[pagina 79]
| |
digt slechts het Schoone, het Ware, het Goede en blijft dus Kunst, nogmaals Kunst, altijd Kunst. Overigens, in het hier voorkomend geval, mist dergelijke voorzorgsmaatregel volkomen zijn doel, vermits het voldoende is een kunstwerk, of wat het ook zijn moge, te bedekken of te verbergen, om door dit feit zelf de nieuwsgierigheid - en vooral nog vrouwelijke nieuwsgierigheid - in de hoogste maat vooreerst op te wekken en allengs zoodanig te prikkelen, dat men der bekoring niet langer weêrstaat en toch een kijkje doet! Dat het gordijn langs onder los hangt en dus gemakkelijk omhoog kan geheven worden, bewijst des te meer de mogelijkheid, zelfs de zekerheid van hetgeen hier beweerd wordt. Wat soort van werk in de zaal der schilderijen en in het daaraanpalend vertrek, dat op de Naaldenstraat uitgeeft, verricht wordt, is in de eerste plaats een liefdadigheidswerk, want men vervaardigt er kleederen voor arme ouderlingen en voor de schamele stadskinderen, die het gesticht bezoeken; ook worden er koorrokken en dito hemden gemaakt voor kosters, officianten en koorknapen. Doch, men durft er ook het fijnere werk aan: het altaarlinnen en de kazuifel, die ik te zien kreeg, konden gemakkelijk de vergelijking doorstaan met het allerprachtigste, dat ik in zake borduur- en stikwerk, vroeger te Parijs en te Amsterdam nl. bewonderen mocht. Het bezoek was afgeloopen; 't had anderhalf uur geduurd. Toen ik der zuster vroeg, of het mij toegelaten was, iets aan de arme kinderen der school te geven, in dank voor hare dienstvaardigheid, klonk het onmiddellijk, als werd de vraag verwacht: ‘Oh! Monsieur, je ne demande pas mieux!’ 't Was een hartekreet........
Medard VERKEST. |
|