tuigt mede van de zucht om het in de ontleding der lichteffecten den Hollanders na te doen.
Tot dusverre de kopieën. In de oorspronkelijke stukken zijn vooral de beide vakken vertegenwoordigd, waarin de kunstenaar bijzonder wenscht door te gaan: het landschap en het portret. Ik hoef ternauwernood de aandacht te vestigen op het uiteenloopende dier beide genres; wel mag er gewezen worden op de lenigheid van talent en de technische vastheid, welke die keus verraadt. Het zij hier bij voorbaat opgemerkt, het is den heer Aelman niet om het teweegbrengen van louter vage impressies te doen; hij kan teekenen en gelooft dat een schilder die kunst onder geen voorwendsel mag verwaarloozen. Dat is zijne kracht.
Het zij ons toegelaten een vluggen blik te werpen op den catalogus. Van de drie portretten zijn er minstens twee, die goed geslaagd zijn. Eene studie. voorstellende een studeerenden monnik in het onderkleed der Benedictijnen, de handen op een opengeslagen boek gelegd, het bleek gelaat en vollen witten baard scherp uitkomende tegen den zwarten achtergrond en het oog strak in de ruimte starende, roept een diepen indruk van ascetische vroomheid te voorschijn, waarbij de sombere en eenvoudige lijst allerbest past.
Onder de landschappen, die ik niet alle wil opnoemen, dient vooreerst vermeld te worden een mooi wintergezicht (Effet de neige), 's avonds gezien, als de omtrekken der voorwerpen onder een sluier van purper beginnen te verdwijnen. Een ander geliefkoosd stuk van den schilder is zijne Rentrée, voorstellende een met hoog geboomte omzoomden landweg, waarop eene kudde schapen stalwaarts keert met het vallen van den avond, na een regenachtigen dag, terwijl de zon een laatste flauwe poging waagt om het grauwe wolkenfloers, waarop hare stralen machteloos afstuiten, te doorbreken. Het geheele landschap komt mede onder den indruk van die worsteling en met dat effect bleek de heer Aelman zeer ingenomen te zijn; wellicht is het aan de te drukke stoffeering te wijten zoo die indruk niet meer uitkomt. Verder merkten wij nog op een mooie Maas ('s avonds), golfjes van purper en goud tusschen hare groene oevers wiegelend, en met smaak ingelijst; eenen Herfst, een Ouden wilg, een Octoberlandschap, enkele tafereelen uit de door onze jonge schilders steeds graag bezochte Ardennen, zooals de doeken getiteld Bouvignes, Anseremme, Montaigle en le Bocq à Yvoir.
De heer Aelman - daarmee zullen wij onze schets besluiten -, is een onvermoeid werker, die, indien ik zoo spreken mag, opzettelijk moeilijk werkt. Toen hij leerde teekenen, was hij al achttien jaren oud. Met taaie volharding zette hij zich aan het lijnteekenen, zonder zich van zijn doel te laten afbrengen door het beschamend gevoel, dat hem daarbij moest bekruipen. Al de voorbereidende studiën van zijne kunst voltooide hij, door ijver en rijpere vatbaarheid snel het verlorene inhalend. Die eenigszins achterlijke ontwikkeling kwam hem met name hierin ten goede, dat zij hem een open en onbevangen blik schonk voor de technische moeilijkheden. Zijn gezond verstand wees hem verder den rechten weg. Toen ik zijne tentoonstelling bezocht, waren reeds verscheidene nummers verkocht; het is te hopen dat deze blijken van waardeering meer en meer zullen toenemen en aldus den heer Aelman in staat zullen stellen op den gekozen weg voort te gaan.
Gent, Paaschvacantie 1894.
Outis.