Het ligt aan het zaadje.
Er was eens een sorbeboompje in eenen lusthof en dat droeg heele trossen helroode bessen en de vogelen des hemels kwamen er zich aan verzadigen.
En het was zoo fier over zijne roode pracht, het genoot zoo innig omdat het de vogelen lokte, dat het maar niet kon begrijpen, hoe de andere boomen van den hof daar zoo onverschillig bij stonden, en waarom zij ook niet deden, wat zij konden, om bessen voort te brengen.
En het zegde:
‘Al zit de eikel in een kuipje, al heeft het zaadje van den esch vleugelen, bessen zijn toch veel mooier, bessen, kleur van bloed.
Ach, het is zoo zalig mooi te zijn en te voelen dat men behaagt!
En waarom draagt U zulke wrange vruchten? U allen, U zijt zoo anders als ik, U, abeel en U, beuk en berk. De spar heeft niet eens bladeren! De appelaar wringt en draait zijne takken tot knoopen en knoesten en die van den wilg zijn zoo mager! Kan het eiloof zich niet alleen overeind houden en waarom draagt de sleeboom zulke scherpe doornen?
Hoe komt het toch, dat wij allen zoo verschillend zijn? Welft dezelfde hemel zich niet boven onze hoofden? Als de lente komt na den winter, is het niet voor ons allen? Dringen onze wortels niet in dezelfde moederaarde? De regen laaft ons zonder onderscheid en ook de tuinman vergeet niemand.
De andere boomen hadden pret toen zij dit hoorden, en zij lispelden van kruin tot kruin. ‘Wat is dat sorbeboompje toch een dom klein ding!’
De eik alleen spotte niet. Wie heel machtig is, is eer toegevend voor de zwakken dan de half-machtigen.
‘Ja,’ sprak hij, ‘eene zelfde aarde geeft ons hare sappen, wij krijgen allen licht en vocht, vorst en hitte, maar daaraan ligt het niet.
De tuinman? Die snoeit en knoeit wat hier of daar aan onze gestalte, maar meer vermag hij niet. Noch hij, noch niets ter wereld kan bewerken dat de beuk iets anders geve dan beuknootjes, de linde iets anders dan lindebloemen. Dat ligt aan de kiem.
Al wat de boom ooit worden zal, is reeds verborgen in het zaadje.’
‘Valt het in goeden grond, komt de regen overvloedig en na den regen de zonneschijn, dan groeit de boom welig,