Paul Bayart
Onder de jonge landschapschilders, die aan de goede overleveringen der Vlaamsche School getrouw zijn gebleven, neemt Paul Bayart eene bescheiden, doch verdienstelijke plaats in. Ik zeg bescheiden; inderdaad, deze schilder bemoeit zich niet met geruchtmakende kunstenaarskringen, waar onderlinge ophemeling maar al te dikwijls het hoofddoel is. Hij stelt zich tevreden met het bespieden en weergeven der dichterlijke natuur, zooals

paul bayart
die zich in de volheid harer weelderige pracht voor zijn oog vertoont.
Nu eens, wandelt hij langsheen de statige Schelde, en brengt eene indrukwekkende ‘Windstilte’ op het doek. De rijk overlommerde boerenwoonst leunt tegen den dijk en boomen en gebouwen spiegelen zich met welgevallen in den gladden stroom en doen ons droomen van stil geluk en zaligen vrede, dien het buitenleven in zoo ruime mate bieden. En het mag wel gezegd worden, zelden was het ons gegund de innige, roerende poëzie der Scheldeboorden beter te genieten. Wanneer we daarbij bedenken, dat deze schilderij voor de jongste tentoonstelling te Antwerpen werd van de hand gewezen, ofschoon reeds te Brussel en Gent aanvaard, dan voelen we wrevel tegen de menschen, die bedoeld stuk niet waardig keurden, vooral omdat bewuste expositie zooveel ongenietelijks te aanschouwen gaf.
Het ‘Winterzicht’ van Bayart, dat te Brussel aanvaard werd, munt al evenzeer uit door trouwe weerspiegeling van de natuur. Het opwekkende, dat zelfs de Winter in zich draagt, heeft hij met ongemeen vaardige hand op het doek weten te brengen, zonder ook maar het treurig dichterlijke te kort te doen.
Niet minder komt de Lente tot haar recht Zoo herinner ik mij van hem een paar doekjes met zichten uit Zeeland, indien ik 't goed voor heb. Een niet en toch zoo lief. Stelt u voor eene gracht met jeudig riet en kruid tusschen akker en weide; langsheen de sloot een weg met hier en daar een boom; in 't verschiet een paar pachthoeven; op den weg een eenzame wandelaar. Met die geringe gegevens maakte Bayart een tafereeltje, lief om te stelen.
Onder zijne zichten in Holland genomen, wensch ik ook nog een molentje te vermelden. Het eeuwenoude molentje is wel tot den naad toe versleten als onderwerp, niet waar? Welnu, P. Bayart wist dat oude onderwerp op te frisschen met zîjne gelukkige opvatting; hij slaagde er in, onze opmerkzaamheid gaande te maken over iets, dat we dan toch kennen als den grijzen hond; meer dan dat, het gelukte hem, ons te doen bekennen, dat zulk molentje bepaald te lief is, om niet nog eens geschilderd te worden.
Doch in 't Noorden wrocht onze kunstenaar ook nog een aanzienlijk getal aquarellen, en langs die zijde geloof ik, dat hij voor 't groote publiek volstrekt onbekend bleef. Zijne waterverfjes zijn nochtans van 't beste, dat hij uit het Noorden meebracht. Andere maakte hij te Brugge, te Ruysbroeck, in Italië, enz. Die eindelooze verscheidenheid in 't wezen der natuur schrikte hem niet af, overal wist hij het lieflijk aantrekkelijke of 't geweldig indrukwekkende met wezenlijk talent weer te geven.
Overgaande van het weelderige in de schepping, tot het treurig stervende, vraagde hij mede niet te veel van zijn talent. Als schilder van Herfsttooneelen neemt hij ook weer eene eervolle plaats in. Wanneer de eerste dorre bladeren over den grond ritselen, terwijl het prachtig geel, rood of grauw getinte loof aan tak en twijg schaarsch wordt; wanneer de snerpende winden in veld en woud rondhollen, vertrekt hij naar buiten om het inslapen der bedrijvigheid des levens te bespieden en op het doek te brengen. Onder menig zijner Herfstzichten zou ik graag de volgende regelen van dichter de la Montagne willen schrijven:
Het droevig requiem schallen
De torens zwaar in 't rond;
De wonderlijk fijne tinten, nauw te onderschei-