Tentoonstelling van Henry Luyten
In den loop van September noodigde Henry Luyten het Antwerpsche publiek tot het bezoeken eener tentoonstelling van een vijftigtal zijner schilderijen. Wij hebben gehoor gegeven aan zijnen roep en met dezelfde belangstelling, die wij reeds herhaaldelijk voor de werken van den kunstenaar toonden, die jongste voortbrengsels van zijn penseel gezien.
Luyten is een der begaafde schilders die zoeken, studeeren, zich vervormen: daarom brengt elk jaar bij hen vruchten mede van gewijzigde hoedanigheid en ligt er altijd iets aantrekkelijks in de jongste te proeven en ze met de oudere te vergelijken.
Hij is in de eerste plaats een schilder van het ware leven, van heel het leven. Hij geeft ons landschappen, doode natuur, zeegezichten, portretten, tafereelen uit het volksleven en wat nog niet al. Voor hem bestaat de afdeeling in vakken niet, hij is een polygraaf in zijne kunst. Zulke mannen zijn vooral borstelaars, schilders in den waren zin des woords, die getroffen worden door het uiterlijk beeld van dingen en menschen, bekoord worden door de schoonheid van een lichtspeling of een kleurschakeering die zich geprikkeld gevoelen om deze in hare eigenaardigheid, haren glans of hare kracht weer te geven en zich inspannen om waar te zijn.
Men zou het zoo niet dadelijk zeggen, wanneer men Luyten's werk ziet, dat hij streeft naar juistheid en menigeen zal hem verdenken van fantasie in zijne licht- en kleureffekten. Ten onrechte. Hij schildert wat hij ziet, zooals hij het ziet. Dat zijn oog heden niet is wat het gisteren was komt hieruit voort dat het verfijnd is, aandachtig geworden is op kanten en zijden der zaken, die vroeger onopgemerkt bleven.
In zijn tegenwoordige manier legt hij groote voorliefde aan den dag voor de glansrijk gekleurde landschappen en tafereelen, krachtig groen, sterke kleuren in de figuren, forsch licht; hetgeen een geheel uitmaakt hoog van toon, rijk van effekt. Zijne vrouw wandelende in het groen, zijne kinderen spelende op de erve zijn stukken waarin de tonen, tot hunne volle kracht zijn opgedreven en aangewend om een schitterende brok uit het leven te vormen. In zijne Koewachtster speelt het licht een grootere rol, maar het treedt ook op in zijne breede strooming glansend onbedeesd.
Luyten is geen droomer, zijne poëzie is niet eene innerlijke, een zacht doordringende; hij doet de buitenzijde der dingen spreken, hij neemt het stoffelijke waar. Zijne landschappen zijn geene Stimmungsbilder zooals de Duitschen zeggen, geene Paysages intimes zooals de Franschen het noemen; het zijn kloekgebouwde, sterk sprekende stukken natuur. De kunstenaar heeft zich verheugd in hunne pracht, genoten van hunnen glans en verhaalt ons van als het schoone dat hij gezien heeft in parelende kleuren, met stevigen borstelslag op het doek gelegd.
Dit doende zingt hij zooals hij gebekt is en doet goed. Hij is in de kunst een kruimige, een gespierde, soms een geweldenaar. Zie maar eens zijne volkstafereelen en let op hoe hij zoekt naar krachtige gestalten, naar sterk soms uitbundig bewogen tafereelen. En zoo is hij in zijn penseeling. Geen peuteraar, geen dasser of puimer; een flinke doorwerker die met vaste en vlugge hand zijn verf op het doek werpt. Soms is zijne schildering wel wat zwaar, wat massief, maar het komt ons voor dat gaandeweg zijne effekten van fijner kunst, van rijkeren aard worden.
In vele der tentoongestelde stukken vinden wij niet meer de brutale kracht, maar komt er overvloediger spel in de stralen, die langs de omtrekken afschampen, zich verspreiden over het tafereel en door hunne verdeeling afwisseling brengen; eveneens treft het on de kleuren niet alleen hoog van toon maar nog rijk van tint geworden zijn. In zijn Kantwerksters onder anderen vinden wij een bewijs dat hij er zich op toelegt en er in gelukt grilliger en subtieler werking van het licht te vatten. De onvermoeide werker heeft stellig niet zijn laatste woord gezegd. Hoe zeer hij nu reeds zijn borstel meester is, hoe rijke harmoniën hij op zijn doek