De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6
(1893)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 115]
| |
![]() | |
A.J. HeymansEen miskende, deze Heymans. In werkelijkheid een onzer veelzijdigste en degelijkste artisten, - een werker van buitengewone kracht. ![]()
a.j. heymans
Physiek: een statige, kloekgebouwde gestalte, - type van het echte Vlaamsche ras. Leeftijd: halfweg de 50; mooie, karaktervolle kop: hoogopstaande haarborstel, bruinzwart, doorweven met heel wat zilvers; trotsch gewelfd voorhoofd, zoo breed als hoog, zetel van diepe sereniteit: oogen - zeer levendig, mannelijk open, met toch iets zoets en weeks daarin, vooral wanneer geen hartstocht de stoere, dichtbegroeide wenkbrauwen fronsen komt; stevige, even gebogen neus; mond, meestal straf gesloten, overschaduwd door een breeden, grijzenden snor; van neus tot mond, links, een diepgesneden voor, gevend, nu en dan, aan het kranig geheel wat bitterheid. Moreel: de weerspiegeling van het uiterlijk; open, vranke inborst, sterke wil, groote kracht, innige, op onderzoek, lang en ernstig onderzoek berustende overtuigingen; toegankelijk voor verteedering; gevoelig voor betoonde welwillendheid; warm en gelukkig dankbaar voor elken dienst, elk dienstje. Als artist nu: de harmonische versmelting van dit physiek en dit moreele; - heel Vlaamsch als kolorist, Vlaamsch ook voor de opvatting van het leven, de natuur, zonder echter te vervallen in overdreven materialisme; tempert door een stille, doch diepe poëzie, wat hij wellicht heel brutaal ziet; doet niet aan marktgeschrei, heeft weinig op met veelal doodende theorie, doch volgt van nabij en met groote belangstelling de huidige kunstbeweging, scheidende daarin het werkelijk goede, vruchtgevende, van het voorbijgaande, ephemeermodische, van het aanstellerige, het gemaakte; arbeidt niet om mode- of marktbijval, alleen uit innige scheppings-lust en gerijpte overtuiging. Drie voorname tijdvakken schijnt Heymans doorleefd te hebben. - Blijkbaar uitgegaan, als zoovelen, ja, als állen in België rond 1865, én vroeger, én later ook nog, van de oude Nederlandsch-historische overlevering, was zijn heele lange loopbaan éen groot en zelfbewust streven naar vrij- en zelfheid, een zich losmaken van den invloed van de geziene, te vaak | |
[pagina 116]
| |
geziene, te liefdevol bewonderde kunst, een vastberaden ofschoon voorzichtig naderen, met stappen en stapjes, met sprongen nooit, zelfs met een rustje nu en dan, tot de natuur. Ongemeen gewichtig dan ook deze tentoonstelling: meer dan 170 schilderijen, waarvan een vijftigtal van meer dan gewone, ja, vlakaf aanzienlijke afmetingen, - een periode van circa 25 jaar omvattende; van deze periode - niet voor de ontwikkeling van dezen artist alleen, maar zelfs voor die van de landschapschildering in Zuid-Nederland, als het ware, zij 't ook in het klein dan, de zeer opmerkenswaardige synthesis. Van de allereerste, rechtstreeks onder den invloed der geziene kunst ontstane werken, geen woord. De mortuis nil nise bene! en, voor onzen tegenwoordigen smaak, is deze oubakken wijze van zien en weergeven geheel dood - goddank! Tot de eerste meer eigen manier behooren tal van vaart-, weide-, boschgezichten, waarvan enkele in Nederland geschilderd werden, en die dan ook soms van wat heel nabij doen denken aan de werken van meer dan een Hollandschen meester, o.a. van Taco Mesdag en Gabriël. De luchten soms nog wat flauw, wel eens wat versteendachtig bewegingloos; de waters al heel mooi, diep-doorschijnend, stil en droomerig; de schaduwgedeelten echter nog zeer zwart van toon; het geheel vettig gedaan, aangenaam voor het oog. Ik noem: Vaart in Holland, Hooitijd, Vennen in de Hei, Stralende Nacht, De groote Laan te Blommeschot, een prachtig bewerkte zonsondergang (90) en Een oude Eikendreef en Valavond (33),Ga naar voetnoot(1) twee der zwakste proeven, die Heymans onderteekende. Doch - benevens deze door mij niet overdreven gebreken, - neemt men reeds in deze werken waar een duidelijk streven naar meer natuurwaarheid, vooral in de opvatting, meer dan in de teruggave met kleuren der dingen. Van veel kunnen spreekt een waarschijnlijk in dit tijdvak of heel kort daarna geschilderd stuk: Morgennevels, een breede, in grauwen mist wegdoezelende waterplas, een parelkleurige hemel daarover; schepen dobberen, wat log misschien, groote, kleine, in de verte heel heel kleine, over die mooie vlakte; lucht en water neuren van duizend reflexen. Merkwaardig: geheel ontdaan van de zwarte furie, de schilder van dit stuk. Of dagteekent het wellicht van zijn tweede manier, waarin hij niet meer in breede kleurlagen, maar in vegen en vlekken zijn heil zoekt? Lang, ongemeen vruchtbaar tevens, deze tweede periode, waarin Heymans het zoogezegde tachisme met ingenomenheid aankleeft. Rijper wordt nu zijn talent, voller zijn kunnen, grooter zijn ambachtelijke vaardigheid, heel wat juister zijn zien. Een onmiddellijk aansluiten bij de natuur, echter niet zonder een zelfbewust pogen om de poëzie, die in de dingen schuilt, treffend weer te geven. Impressionistisch in den vollen zin des woords was Heymans - ook in dit tijdvak - maar zelden; materiëel is zijn natuurvertolking evenwel nimmer. Alleen in een viertal zijner stukken uit dit tweede tijdvak, b.v. In het Lommer der eerste Blâren, een C. de Cock bijna, heel idyllisch in zijn helder, hevig groen, met wat schaapjes wit gestippeld, doet hij aan impressionisme denken. Men zegge, wat men wil - niet de eerste de beste komt vooruit als tachist. Er is enorm veel zekerheid van hand en juistheid van blik en kracht van impressie noodig, opdat men, met niets dan vegen en nog eens vegen, zonder schijnbare teekening, een landschap met vee en boomen en huizen veraanschouwelijke. Heymans bezit én dezen blik én deze hand. Hij bezit ook nog de gave, om - naarmate zijn uitvoering minder stoffelijk wordt, - de poëzie, in 't landschap smeulend, beter te doen uitstralen. Blijkbaar heeft het den jongen Streber moeite gekost, zich los te maken van het bitume. Van dien strijd tegen het van een vroegere periode overgenomen sporen genoeg in schilderijen als Labeurtijd in de Kempen, Maneschijn - een heuvelig weitje vol schapen, - Herderin, heel hard nog, maar juist, Vóor het Onweder, La Mare aux âmes, De Plas, enz.. - Tot het mooiste uit dien tijd te rekenen: Na den Regen, Einde van een Oktoberdag, met wel iets van de helderheid van Coosemans, en vooral Na regen zonneschijn, een allermooiste, met gewone middelen verkregen visie van heel sterk, alles doordringend licht. Heymans' derde periode is de gewichtigste. De kunstenaar, nu in het volle bezit van het ambachte- | |
[pagina 117]
| |
Eenige werken van deze laatste periode zijn uitingen van volkomen rijpe, van ware en groote kunst. Ziehier b.v. de stukken Een Laan: schuin, van links, speelt op een grazigen hier en daar aardgeelgevlekten weg, de zon verrassend van effekt! - Een Weg met Boomen: - een zwak zonnetje, een waterzonnetje, zooals men zulks in Brabant heet, beschemelend, heel zacht of liefkozend, grazende schapen, uitnemend van beweging en kleur; Een Kollebloemenveld: heel stout gezien, en, voor zulk onderwerp toch wel een gevaar, geenszins schreeuwerig noch banaal van kleur; - ver, heel in de verte des velds, komt den half begroeiden veldweg af een herder met zijn kudde schapen; - doch vooral deze twee even voortreffelijke als reeds om hare ongewone afmetingen zeer gewichtige tafereelen, Zonsopgang en Lente, ware muzeumstukken, aangekocht, het eerste door den gekenden verzamelaar Wouters-Dustin, 't andere door den even bekenden Lequime, beiden te Brussel. Wat mij Lente en Zonsopgang ongemeen lief maakt is, dat beide - en deze opmerking, let wel! is geenszins wat zij in het oog van sommige betweters eens mocht schijnen, namelijk: ouderwetsch - geen studies zijn maar echte schilderijen, geen louter kopijen van geziene dingen, maar ware interpretaties daarvan, geen photographische, domweg en slaafs gemaakte teruggave, maar - het woord moet er uit - werkelijk samengestelde, gecomposeerde, gewrochte en doorwrochte tafereelen. Wat kan het mij schelen, of enkelen er wellicht van zeggen zullen, wat V. van Gogh van zich zelf schreef aan E. Bernard: ‘Je ne dis pas que je ne tourne pas carrément le dos à la nature pour transformer une étude en tableau - en arrangeant la couleur, en agrandissant,’ - wanneer ik recht heb er al dadelijk met het oog op Heymans bij te voegen: ‘mais j'ai tant peur de m'écarter du possible et du juste en tant que quant à la forme.’ Zij heeft iets van een muzikale symphonie, deze Lente; een symphonie, waarin het licht zou zingen, het licht, en de rijke schakeeringen van hemel en wolken en water, boomen en loover en gras. Zou ik het durven wagen te zeggen, dat Zonsopgang mij doet denken, och! niet om de kleur of de manier, maar om den grootschen, dichterlijken styl - aan Poussin? Een wijde waterplas, met, in het midden, achter, een waaier van geboomte, en daarachter verrijst, goddelijke levenbrenger en levenwekker, de volgens van Eeden's kleinen Joannes immers ‘mannelijke’ zon, schermend, heinde en ver, met haar stralenzwaard door het ruim, beglanzend rijk en mild het vee, dat, weerspiegeld in het vijvernat, aangedreven door den herder, door het wad vooruitspoedt. Minder volledig, minder gerijpt, in deze derde manier, De Ourthe-boorden, Lente in de Kempen, Boschbeek te Houffalise en een paar andere. Heel mooi nog Morgenzon en Valavond (101), een dooiweg, purperzwart, uitbreedend door een sneeuwveld, met in de verte een vage, besneeuwde huizen-massa. Intusschen moet ik zeggen, dat in éen van Heymans' schilderijen, nr 162, Zon na Regen, met gewone middelen hetzelfde effekt bereikt is als in de beste stukken van zijn laatste periode. Afzonderlijk wil ik ook nog vermelden een drietal stukken, welke ik wel degelijk onder de allerbeste van dezen artist rangschik, en die aanleiding geven tot een opmerking, welke mij wel van eenig gewicht schijnt.
De Terugkeer des Herders (1), Een Palingvangst bij Nacht (34), Het Dorp in den Sneeuw (31), Op
| |
[pagina 118]
| |
de Sinaasappelmarkt (59), zij werden niet rechtstreeks naar de natuur, niet eens volgens rechtstreeks naar de natuur vervaardigde studies, maar uit geheugen, juister, ‘uit nagevoel’ geschilderd. Geen impressies, nogtans, wel integendeel. Vóor jaren, vóor vele jaren, - men had pas de Antwerpsche oude vesten afgevoerd - zag Heymans in de Scheldestad de werkelijkheid, die hij, veel, veel later, in deze Palingvangst behandelde. Wat uit het zoo intense nagevoel, tot zulk een nascheppen onontbeerlijk, gesproten is, dat is, voorzeker, geen Palingvangst te Antwerpen, geen bepaald, konkreet aan te wijzen hoekje velds hoegenaamd, maar wel een gezicht van ijs en sneeuw en mist, zóo overweldigend van moreele waarheid, van dichterlijke realiteit, dat men het niet meer vergeet. Dat ‘schilderen uit nagevoel’ mogelijk is -, het bleek dus duidelijk uit de tentoonstelling van Heymans even als uit de merkwaardige brieven van van Gogh aan Bernard, nog onlangs op blz. 87 van dezen jaargang besproken. Dat het in enkele gevallen zelfs noodzakelijk is, ik acht het niet noodig zulks anders te bewijzen, dan door nog aan te halen een werk van denzelfden artist, dat bij dezelfde serie der nadichtingen tehuis hoort. Deze Valavond, nr 78 van het kat., kostte den schilder drie jaren arbeid. Het moment, dat hij weergeeft, dat, wat het nog niet Nederlandsche woord tweelicht zoo uitmuntend uitdrukt, duurt in werkelijkheid slechts zeer enkele, nauwelijks acht à tien minuten. Noch een afgewerkte schilderij, noch een studie is er naar zulk een oogenbliks-werkelijkheid te maken. Alleen een kunstenaar, die intens genoeg weet te gevoelen, om de geheele kleurenphysionomie van dat wonderbare allengs - afnemen des dags, van dat graduëele en toch snelle overgaan van licht tot duister in oog en hart te bewaren, kan hopen zulk een stof artistiek te behandelen. En dát nu, en niets minder, heeft Heymans hier gedaan. Pol de Mont. |
|