die al even weinig genot zullen schenken aan de lezers. Wij begrijpen niet, hoe de auteur, die zijne taal anders tamelijk zuiver schrijft, zoo 'n brochuurtje van 64 bladz. ter pers heeft willen leggen, en wij hopen, dat hij weldra zijne schade zal inhalen.
Als eene letterkundige gebeurtenis van algemeen belang mag men de rede beschouwen, door Emile Zola den 18den Mei laatstleden uitgesproken te Parijs op het jaarlijksch banket der algemeene vereeniging van de studenten, welke hem verzocht hadden, hunne tafel wel te willen voorzitten.
De geniale romanschrijver begint zich af te vragen, zegt hij, wat de jonkheid, de toekomst, over zijne scheppingen zal denken.
Zijn geslacht, schilders zoowel als schrijvers, zwoer bij de wetenschap, die van ervaring en ontleding, het positivisme. Zij wilden, door steeds de volle waarheid te geven, en niets anders dan de waarheid, de menschheid edeler en gelukkiger maken.
De jeugd denkt er gansch anders over, zoo verzekert men hem; zij ligt met de wetenschap overhoop, omdat deze niet gegeven heeft, wat zij beloofde, en thans zou men zich weer willen verzoenen met geloof en godsdienst.
De wetenschap heeft echter geenszins het geluk beloofd: wèl de waarheid; maar 't valt te betwijfelen, of er met de waarheid ooit geluk kan geschapen worden. Ja, misschien voor eenige uitverkorenen, terwijl intusschen het lijdende menschdom eenen kreet van vertwijfeling slaakt. Hoe te leven zonder leugen en begoocheling? Zonder hoop op eene betere wereld? De natuur is onrechtvaardig en wreed, de wetenschap hard en onverbiddelijk - terug dan naar den zoeten sluimer der onwetendheid.
En de kunst begint zich te reppen om den dorst naar droomen en geheimzinnigheden te laven. Het naturalismus verslapt en de gestalten der fantazie doemen in de verte weer op.
Een zoo hardnekkig positivist als hij, zegt Emile Zola van zichzelven, ziet in de jongste beweging niets anders dan een onvermijdelijk oogenblikje van rust op den weg, die nog altijd niet begeven is, ja, dien men niet verlaten zal, vooraleer de bodem, waarop onze eeuw de Maatschappij gebouwd heeft, namelijk de democratie en de wetenschap, het onderste boven gewoeld zij. De volgende eeuw zal het werk der onze voortzetten.
Nochtans moet hij erkennen, in de letterkunde eenen te beperkten horizont te hebben gehad en een partijman geweest te zijn, die den wensch koesterde, dat de kunst zich uitsluitend aan de bewezen waarheden zou houden. De nieuweren hebben den gezichteinder verruimd, het onbekende, er het geheimzinnige weder in opgenomen, en daar hebben zij goed aan gedaan. Want tusschen de onomstootbare waarheden, door de wetenschap verworven, en degene, die zij morgen aan de onbekendheid ontrukken zal, ligt eene onafgebakende grens, het gebied des twijfels en van het onderzoek, hetwelk zoo goed aan de litteratuur als aan de wetenschap toehoort.
Hij is overtuigd, gelijk Lessing, dat de waarde en de vreugde van 't leven gelegen is in het onophoudelijk zoeken naar de waarheid, tegen de treurige zekerheid in, dat men nooit alles weten zal.
Zola's geloof is het geloof aan den arbeid, dat hij der jeugd ten slotte uit alle kracht aanbeveelt. Het einde zijner bezielde rede is eene echte dithyrambe op den gezonden invloed van den arbeid op 's menschen bestaan. Zijne laatste woorden mogen deze korte samenvatting besluiten:
‘Zoodus, gij jonkheid, tijg aan 't werk! Elk uwer kieze zijne taak, eene taak, die zijn leven uitdoet. Zij kan zeer bescheiden wezen, maar zal er daarom niet minder nut om stichten. Om het even welke soort van arbeid, als 't maar arbeid is en u recht houdt. Wanneer gij uwen arbeid verstandig verdeeld hebt, voor elken dag de hoeveelheid, welke gij in staat zijt te volbrengen, dan zult gij vergenoegd en gezond leven en u niet bekommeren over het eeuwige. Het zal eene kloeke en groote Maatschappij zijn, die waarin elk lid zijn welbegrepen stuk arbeid volvoert. Een mensch, die werkt, is altoos goed. Derhalve ben ik overtuigd, dat het eenig geloof, dat ons redden kan, het geloof aan de kracht van het vervulde streven is. Het is wellicht zeer schoon, te droomen van de eeuwigheid, maar den eerlijken man is het voldoende, zijn werk volbracht te hebben.’
Sedert 1887 verschijnt er bij den befaamden Parijschen uitgever Hachette & Cie eene verzameling letterkundige studiën, gewijd aan de groote Fransche schrijvers. Er komen jaarlijks vier fraai verzorgde boekdeeltjes van uit, alle versierd met een portret in heliogravuur, en tellende elk ongeveer 200 bladz. Onlangs heeft Alfred de Musset zijne beurt gekregen; zijne letterkundige beeltenis werd geteekend door Arvède Barine (Mevrouw Vincent), die zeker eene welbesneden pen voert. Nochtans, op gevaar af van voor onhoffelijk te worden gescholden, moet ik lucht geven aan mijne teleurstelling en spijt, dat Jules Lemaître, die weleer voor de taak was aangewezen, zich het benijdenswaardig werk uit de hand liet nemen.
De opvatting van Arvède Barine bevalt mij niet. Ik had mij omtrent mijnen lieveling onder de Fransche dichters aan heel wat anders verwacht dan zoo eene monografie, die geene biografie en ook geene litterarische studie is. Alles is schetsachtig en ver beneden de waarde van eenen kunstenaar als de Musset, die naar mijn oordeel in de Fransche poëzie onzer eeuw den eersten rang bekleedt. Veel hooger dan het onderhavige boek van 180 bladz. stellen wij Emile Zola's bescheiden essai, hetwelk er slechts 45 beslaat in den merkwaardigen bundel Documents littéraires.
Frans Van Cuyck.
Van Hélène Swarth, wier kostelijke Gedichten, in het najaar 1892 bij P.N. van Kampen te Amsterdam verschenen, eenen ongewonen bijval vonden, kondigt dezelfde uitgever eene nieuwe even lijvige verzameling aan. Benevens eene rijke keuze uit haar vóor 1892 verschenen en niet in den bovengemelden bundel opgenomen stukken, zal deze bloemlezing een aanzienlijk aantal onuitgegeven of nog slechts in tijdschriften verspreide liederen en sonetten bevatten.
Claribella. Onder dezen titel ziet, rond October, te Utrecht, bij J.L. Beijers, het licht, eene nieuwe verzameling meestal lyrische poëzie van onzen medewerker Pol de Mont. Naar wij vernemen een ware prachtuitgave, waarvoor twee onzer meestgevierde Zuidnederlandsche artisten platen teekenen.
P.B.