| |
| |
| |
| |
Isidoor de Rudder
Vele onzer lezers zullen zich nog de groep herinneren, die in 1885 te Antwerpen in de voorhalle van het lokaal der wereldtentoonstelling geplaatst was, te linker hand bij den ingang der groote zaal. Het stuk was slechts ten halve afgewerkt en toch boeide het reeds oog en geest.
isidoor de rudder
Eene jonge moeder, met een zuigend kind aan de borst, aast met een lepel twee grootere snuiters, die gretig toegapen. Het stuk hiet het Nest; het was dus eene allegorie, een tafereeltje ontleend aan het menschenleven om af te beelden hoe het er in het nest der gepluimde slokkers toegaat. Het stuk werd aangekocht voor het Antwerpsch Museum en prijkt daar nu in zijn afgewerkten staat.
Het had ons sterk getroffen door het frissche leven, dat er uit spreekt en door het geluk en gemak der uitdrukking van het gevoelde.
Verleden jaar in de Gentsche tentoonstelling trof een tweede groep ons weer even sterk door gelijksoortige hoedanigheden. Het was een Overvloed, weergegeven door eene vrouw, die, nedergehurkt, twee zuigende kinderen laaft. Het stuk was van den maker van het Nest, die hier sterker nog zijn zeer eigenaardige hoedanigheden uitsprak.
De beeldhouwer van beide werken, die zoo keer op keer onze aandacht trokken, is niet bijzonder jong meer, hij werd te Brussel geboren in 1855 van Gentsche ouders. Hij volgde de lessen der Academie en werkte in het atelier van Simonis. Hij behaalde den prijs der Academie met groote onderscheiding, won de medaille der koninklijke Academie van België in 1880 met zijn Lente, bekwam den tweeden prijs van Rome in 1882, stelde zijn Nest in 1883 te Parijs ten toon, waar hij eene tweede medaille verwierf, werd bekroond met zijn ontwerp van het graf van Charles Rogier en werkte onverpoosd en onvermoeibaar voort. In zijne werken ligt zijne geschiedenis en daar willen wij ze dan ook opsporen.
Het eerste werk van beteekenis, door de Rudder voortgebracht, is het Nest. Wat er ons daar in de eerste plaats treft is de gemoedelijkheid. De moeder is eene vrouw uit het volk, eene gezonde naar lichaam en geest, zij gaat op in haar werk van liefde, voor haar bestaat er in de wereld niets dan wat zij op het oogenblik verricht, zij doet het met heel hare ziel, met heel haar lichaam. De daad is zoo stoffelijk, zoo alledaagsch mogelijk: kinderen te eten geven uit den pappot, bedenkt men iets prozaïeker! Maar er ligt zooveel poëzie in zoo menige prozaieke daad uit het dagelijksch leven en dit heeft de kunstenaar begrepen. Het voeden wordt verricht niet op onverschillige wijze; het wordt gepleegd met liefde, met genoegen, en daar rijst op dit zeer alledaagsche tafereeltje het zonnestraaltje, dat glanst uit moeders oog. Haar glimlach doet haar gelaat leven; en haar gelaat is de spiegel, waarin heel dit tafereel van onbekommerd geluk en stoffelijk welzijn weergegeven en samengevat wordt. Het prozaïeke wordt op den achtergrond geschoven, het dichterlijke treedt naar voren, men vergeet de vrouw uit het volk, men ziet nog enkel de moeder, die, als moeder, altijd van adel is.
De beeldhouwer koos als model een Vlaamsche vrouw, men zou haast denken de eerste de beste; maar let eens op het zachtzinnige van dit gelaat, op het malsche van dit vleesch, op die eenvoudig
| |
| |
neervallende haren, waarvan men de blonde kleur in het kleurloos marmer ziet en gij zult herkennen eene goedige natuur voor wie het voeden hoofdroeping is in de wereld, die maar leeft voor haar kroost, en kind is met hare kinderen; gij zult bemerken, dat de volkstype, hoezeer zijn kenmerk

De Zwanendief
ook behouden zij, verfijnd wordt door het gevoel, verzacht door het karakter. Zie nu nog hoe smaakvol de haren het hoofd, en het hemd het lichaam drapeeren, hoe de buiging van het bovenlijf en de houding van den arm bijdragen om de groep vaster ineen te sluiten; en gij zult bemerken hoe de schoonheid in de waarheid is gebracht en hoe de natuurlijk ruwe lichaamsvorm harmonisch bewogen wordt door een zacht gevoel.
In de kinderen vinden wij hetzelfde: kleine kluiters, die hoegenaamd niet poseeren voor de liefdegoodjes en zich alleen bekommeren om moeders paplepel, die dus volop en onbeschroomd kinderen zijn. In het ongemaniëreerde en het ongemanierde hunner houding, in het treffend juiste, in het levendige hunner handeling ligt alleen hunne bekoorlijkheid.
Er is in deze kunst niets hoogdravends noch aanmatigends, zij is menschelijk en gemoedelijk tot in het merg der beenderen, en dit maakt hare oorspronkelijkheid en hare waarde uit. De beeldhouwkunst is uit haren aard aristokratisch. Het is eene groote dame geboren uit het vorstelijk geslacht der kunst van Griekenland en Rome, eene die nooit de tippen harer laarsjes of de toppen harer vingeren bezoedeld heeft aan ondeftigheid. Terwijl hare jongere zuster de schilderkunst is gaan verkeeren met velerlei volk van verdachten aard, en zich is gaan ophouden met allerlei waaghalzerijen, is zij voornaam gebleven en heeft geene van hare overleveringen opgeofferd aan populariteit
Hare beoefenaars hebben wel gevoeld, dat zij niet mocht verstijven en versteenen in hare ouderwetsche hooghartigheid, dat zij moest bewegen en verjongen en er is dan ook beproefd door onze hedendaagsche school de groote dame zoo niet te verburgeren dan toch te vermenschelijken. Onze beeldhouwers van 1830 waren halsstarig blijven hangen in het koude klassicism, wel niet in dit van het eeuwig jonge Griekenland, maar in de kopij ervan door Canova en Thorwaldsen geleverd; zij hadden in navolging van den laatste aan hunne marmeren kinderen een zeker sentimentalism ingeblazen, overeenstemmende met de strekking van den dag. Hunne scheppingen waren korrekt met een tintje van coquetterie, dat hen op den gewilden afstand van het alledaagsche hield en hun eene bevalligheid gaf, die voor schoonheid en eene stijfheid die voor deftigheid doorging. Bij Fraikin voor het eerst verdwijnt de gezochtheid om plaats te maken voor meer natuurlijke schoonheid. De jongeren geven meer ploeibaarheid aan hunne beelden, maken er meer menschenkinderen van door waarheid van houding en innigheid van gevoel. Dit sluit de verheffing niet uit. De Giotto van Vinçotte, bijvoorbeeld, alhoewel de onacademische vormen van een opgeschoten jongen weergevende, drukt onmiddellijker en treffender een rein verheven gevoel uit dan de allegorische figuren der voorgangers; de Onsterfelijkheid van Paul de Vigne
| |
| |
is edeler dan het conventioneel schoon van vroeger.
Een goed deel der jonge school heeft zich geschaard om de banier der revolutionnaire beweging, die zich in onze dagen krachtdadiger dan ooit heeft voorgedaan en die men mag noemen het realism in de beeldhouwkunst. Niet meer de rustige of harmonisch bewogen vormen hebben alleen burgerrecht in die kunst, ook de beweging, de onstuimige zoowel als de gematigde wordt uitgedrukt; niet meer het onberispelijk schoone of het geijkt leelijke wordt afgebeeld, maar het alledaagsche schoone of misvormde wordt weergegeven; het volk, de sterk gespierde arbeider en de verschraalde wroeter, de vrouw uit het werkelijk leven, minnend of lijdend, wordt der studie waardig geacht. De Groot, Vinçotte, Lambeaux, Joris, van Hove, Meunier andere nog moderniseeren op die wijze hunne kunst.
Er is een gevaar in die uiting, die namelijk van grof en gemeen te worden en door het zoeken naar natuurlijkheid tot alledaagschheid over te gaan of door het vermijden van klassieke correctheid in nuchtere leelijkheid te vervallen. Het problema, dat gesteld wordt in deze uiting der kunst, zooals in elke andere, is natuur en kunst, schoonheid en waarheid zoo te verbinden, dat ieder tot zijn recht komt. En dit problema is op uitstekende wijze in het Nest opgelost. De kunstenaar heeft diep gevoeld wat hij heeft willen voorstellen en zonder hoogdravenheid, zonder bekommering om geijkte regels, aan het werkelijke leven de vormen ontleend om te vertolken wat zijn geest had opgevat. Zoo heeft gevoel de stof bezield, zoo is het gedachte en het geziene tot een geheel versmolten en worden de aardsche moeder en kinderen tot den rang van wezens uit de kunstwereld verheven.
In het tweede door ons genoemde werk van de Rudder treedt een andere hoedanigheid op den voorgrond. Sterker uitgedrukt is de stoffelijke waarheid, onbedeesder het weergeven van de persoonlijke kenmerken in het lichaam der vrouw, die tot model zat. Het is geen Overvloed meer die aangeduid is door den een of anderen zinnebeeldigen trek, het is de levende Overvloed hare gaven uit het eigen lijf puttend. De trek van sensualiteit, die reeds in het Nest merkbaar was, treedt meer op den voorgrond, het vleesch neemt een gewichtiger rol in.
Ongetwijfeld is het spel gewaagd en loopt de kunstenaar op den boord des afgronds den zinnelijken mensch te gaan verheerlijken, maar zijn smaak is te zeker dan dat hij het gevaar niet zou ontloopen. In de massieve vrouw, die hij Abundantia doopte, is ook het gevoel der moeder sterk uitgesproken, het innerlijke leven is verhoogd ter zelfdertijd als het lichamelijke en het evenwicht wordt hersteld; wij zien hier eene machtigere natuur beheerscht door sterker gevoel, meer zinnelijkheid gepaard aan milderen ledenbouw. Zeker komen die reusachtige leden de grofheid nabij, maar de

Perseus Pegassus bij den toom houdend
massieve spieren trillen en bewegen onder den aandrang van moederliefde en het weldadig bewustzijn van rijke voedigskracht. Hier ook bemint de voedster haar kroost, maar zij spreekt in uitbundiger vormen, in forscher uitdrukking haar liefde uit. In het Nest worden de kleinen
| |
| |

Beeld van het graf van Karel Rogier
geaasd met speelsch genoegen; hier worden zij gezoogd met wellust, met hartstocht.
Op het eerste zicht bemerkt men, dat deze beeldhouwer een bewuste of onbewuste afstammeling is van onze groote Vlaamsche schilders Rubens en Jordaens. De dramatische kracht van den eene, de waarheidszin van den andere, de vleeschelijkheid van beiden vindt men in zijn Overvloed weder. De kenmerken der goedige reuzen en reuzinnen van Jordaens, die zooveel pret hebben in het leven en dit genot zoo onbewimpeld uitdrukken in gelaat en vorm, vindt men hier weder in den helderen levenslust der moeder, in hare realistische vormen. De uitbundigheid der Rubensche scheppingen, die elke gewaarwording uitdrukt door uitspattende beweging, vindt men terug in de machtige greep, waarmede de moeder de kleinen tegen haren boezem drukt en in de gulzigheid, waarmede de zuigelingen plonsen met hoofd en hand in de volle borst.
Een doorvlaamsche beeldhouwer is ons geboren. Wie had het gedacht dat de kunstader, die zoo mild vloeide in onze groote zeventiende-eeuwsche meesters en die sedert een paar eeuwen verdroogd scheen, nog eens zou te voorschijn komen en ditmaal niet bij een hanteerder van het penseel, maar bij een boetseerder? Er is hier geen spraak van navolging van oude meesters, van weergalm van vroeger gehoorde klanken: het is geestelijk bloedverwantschap, dat zich vrij en vrank uitspreekt. Rubens en Jordaans koesterden zich in de stralen, die schijnen uit het gezonde menschenlichaam; zij waren vol bewondering voor den donzigen boezem, de welgeronde heupen der vrouw, de gespierde armen en beenen der mannen, den rijken malschen vleeschtooi. In de welgevoede lichamen zagen zij gaarne goedronde geesten huizen, die niet hielden van pralen of pronken, maar onbedeesd en duidelijk hunne gewaarwordingen uitspraken.
Wat zij deden doet de Rudder; onverbasterde natuurkinderen, onafgeschaafde lichamen en ongekunstelde geesten laat hij hun weelderig leven leven, alleen naar de stem van hun eigen gemoed luisteren; hij verheugt zich met hen in hunne kerngezondheid, in de volle onbeschroomdheid, waarmede zij hunne aandoeningen vertolken; hij is naar de oude Vlamingen teruggekeerd, omdat hij zich naar de milde natuur heeft gewend.
Wij prijzen het hoog in den maker van den Overvloed dat hij, voelende als zijne groote voorgangers, een vorm gevonden heeft, die waardig is met den hunnen op ééne lijn gesteld te worden; wij verheugen ons als Vlamingen in het merk- | |
| |
waardige verschijnsel, dat een zoo eigenaardige

De Overvloed
kunstuiting zoo forsch op eigen grond herbloeit. Wij vinden er een treffende bevestiging in onzer overtuiging, dat de vruchten der kunst, op eigen bodem gerijpt, smakelijker en sappiger zijn dan die der boomen uit vreemden grond overgeplant. Alleen de eigen taal spreekt men met zwier en kleur, alleen in de eigen kunst schept men onbeschroomd naar hartelust.
Nog op een paar werken moeten wij meer bijzonder de aandacht vestigen, namelijk den Perseus Pegasus bij den toom houdend en den Zwanendief; beiden geven den strijd van den mensch met het dier, van den moed en den overleg met de ruwe macht te zien. Het zijn een paar beelden, die in scherp contrast staan met de twee vrouwenbeelden het Nest en den Overvloed; zij geven het mannelijke schoon te bewonderen, de uiting der kracht in een oogenblik van gevaar, zooals de andere de uiting der liefde tot onderwerp hadden. Maar ook zij spreken duidelijk en klaar, onbeschroomd en gelukkig uit wat de personnages gevoelen. Het is een uitbundiger beweging in oogenblikken van heviger gemoedsaandoening, het is een sterker ledenbouw ten dienste gesteld van hooger hartstochten; een Rubeniaansch drama vertolkt met eene stoutheid en een gemak, dat aan den grooten heldenschilder laat denken.
Die epische figuren, zoo stout handelende, en de vrouwenfiguren, bewogen door zachter aandoeningen, hebben dit gemeens, dat beide onbewimpeld uitdrukken wat de kunstenaar wilde zeggen dat zij even krachtige als gezonde lichamen onbedeesd en natuurlijk laten handelen. Het is Vlaamsch werk van het beste allooi, kunst zonder gekunsteldheid, stoutheid zonder bombast, onbeschroomdheid zonder gemeenheid, en een meesterschap over den vorm, een spelen met de moeilijkheden, die den kunstenaar van het zuiverste ras verraden.
De Rudder weet andere tonen aan te slaan dan die, welke klinken uit de besproken werken. De groep der Drie Levenstijden, op het graf der familie Georges de Ro te Laken geplaatst, is even stout als harmonisch van worp en aangrijpend door het contrast der drie figuren: de strak uitkijkende oude vrouw, voor wie het leven niets meer dan herinneringen bezit, de dartele jonge maagd, die slechts aan levensgenot denkt, de kleine onbewust van wat zij is en worden zal. Het graf van Karel Rogier, sober en grootsch, met een verpersoonlijking van België, die in houding laat denken aan een brons der Italiaansche renaissance, maar in kracht van bouw en gebaar wel Vlaamsch is.
Onze beeldhouwer is een kunstenaar van eene
| |
| |
vruchtbaarheid zonder weerga: niet enkel in grootsche scheppingen vermeit hij zich; hij heeft honderde ontwerpen van kleine bronzen voor den kunsthandel van den heer Luppens vervaardigd, talrijker modellen nog geleverd voor de zilversmederij



van den heer Wolfers, en benevens dit alles bergen zijne portefeuilles een onoverzienbaren schat van teekeningen met evenveel gemak als smaak uitgevoerd. Hij waagt zich aan alle uitingen zijner kunst en in allen schept hij even kwistig werken, die altijd den stempel van oorspronkelijke vinding en smaakvolle uitdrukking dragen. Zoo kunnen wij nog aanhalen de twee zilveren korven aan den Graaf van Vlaanderen door de Gravin aangeboden, ter gelegenheid hunner zilveren bruiloft en elk twee jaargetijden verbeeldende; een beker hebbende voor voet een engelen figuur met opstaande vleugelen en uitgeslagen pluimen van zeer eigenaardigen, kieschen, haast mystischen vorm.
Benevens deze werken van kunstnijverheid zouden wij tal van borstbeelden, van standbeelden voor openbare gebouwen, vruchten der gewone werkzaamheid van een beeldhouwers-atelier kunnen opsommen, maar wij denken genoeg gezegd te hebben om een denkbeeld der eigenaardige gave van den kunstenaar te geven. Laat ons enkel nog zijne kleine allegorische beeldjes vermelden, waarvan eene Dafné in het bijzonder ons aantrok. Apollo's geliefde is niet voorgesteld als een maagd in boom omgeschapen met onoogelijke armen, die in takken, vingers die in twijgen en voeten die in wortels veranderen. Het is een jong meisje, haast een kind, dat de armen, waarvan alleen de afgebroken stompen te zien zijn, in de hoogte steekt en wier borst en haar omslingerd zijn met lauwerranken. Zij bezwijkt onder die moorddadige omarming; zij lijdt niet; alleen op haar onschuldig en bekoorlijk gelaat legt het wegzwijmen een meer aandoenlijke innemende uitdrukking. De zinnelijke en gemoedelijke trek, den kunstenaar eigen, gaat hier gepaard met het tedere, en kiesche der reine maagdelijkheid. Dezelfde fijnvoelende opvatting vinden wij weer in zijn jongelingswerk de Lente, waarin de jeugd der natuur weergegeven wordt in vormen van maagdelijke joligheid en blijheid. Wij vinden er een treffend bewijs in dat hij even juist de tengere liefelijke vormen der jeugd als den rijken weelderigen ledenbouw der volwassend vrouw en den krachtigen spierenbouw der mannen weergeeft.
Uit dit alles blijkt 's kunstenaars ongemeene vruchtbaarheid: wat zijne vingers raken wordt beeld, krijgt oorspronkelijke vormen. Wat zijne grootere werken onderscheidt is de poëzie der werkelijkheid, de ingenomenheid met het krachtvolle lichaam, dat zich vrank beweegt en duidelijk zijne gewaarwordingen uitdrukt. Onze groote zeventiende-eeuwsche kunstenaars hadden, als hij, die groote liefde voor den mensch in het volle genot van kracht en wil. Dit kenmerk vindt men schaarscher dan men denken zou in de kunst, in de beeldhouwkunst vooral. Er blijft altijd iets van het bleeke koude marmer in de menschen, die geboren worden binnen de omheining of in de schaduw der Academie; in de lijnen van
| |
| |
hun gelaat, in hunne houding en beweging behouden zij iets van hunne Grieksche voorouderen, zelfs wanneer die famitietrek gewijzigd wordt naar de voorschriften der mode van den dag. De Rudder heeft zich in zijne voornaamste werken losgemaakt van eeuwenoude overleveringen, hij heeft verheerlijkt den mensch gezond naar lichaam en naar geest, den levenslust en de levenskracht zooals zij zich uiten in het Vlaamsche ras. Dit is zijne groote oorspronkelijkheid en zijne eigenaardige beteekenis in de hedendaagsche kunst.
Max Rooses.
Zilveren schaal, teekening van Isidoor De Rudder
|
|