Het algemeen Handelsblad is minder toegevend. Het meent dat ‘meer volkomen gebrek aan eenvoud en waarheid dan het banale, gekunstelde werk van Nu en Straks toont, bijna ondenkbaar is’. Mejuffrouw Etha Fles zegt in het zelfde blad, sprekende van de versierselen der eerste aflevering: ‘van het titelvignet af tot de laatste bladzijde, is het éen ergerlijke vertooning van aanstellerij en slecht maakwerk.’
Gunstiger luidt de aankondiging in De Telegraaf, waarin gezegd wordt:
‘Wat allereerst treft is de bij uitstek keurige uitvoering. Met zijn smaakvollen omslag, eigenlijk een door H. v.d. Velde in lijnen ontworpen symbolistisch titelblad, zijn ouderwetsch-aristocratisch-groote letter, zijn mooi, zwaar papier, van alle afsnij-schennis verschoond gebleven, is dit nummer wezenlijk heel-heel welkom.
De inhoud, ofschoon zeker interessant, stelde ons wel wat te leur.
Niet ongemeen rijk vooreerst; slechts de titel-redacteuren: Vermeylen, van Langendonck, Buysse, de Bom leverden bijdragen. Ook lang niet zoo nieuw, zoo geheel van straks, als men recht had te verwachten. Geen enkel dezer stukken, zelfs niet de verzen Van Geluk en de heel merkwaardige schets Heimwee van Vermeylen, is zóó stout, zóó nagelfonkelnieuw, bevat iets zoo noch nie dagewesenes, dat er grond zou voor bestaan te vreezen, dat het door om 't even welk der reeds sedert langer of korter tijd bestaande tijdschriften van Noord en Zuid, zoude geweigerd worden. In Spectator, Nederlandsch Museum, Zingende Vogels, De Gids, zagen heel wat “erger” dingen het licht, en in Elsevier's Maandschrift en de Vlaamsche School ook.
De bijdrage van C. Buysse is, ofschoon lang niet onverdienstelijk, toch lang niet zoo krachtig van kleur noch zoo gespannen van passie als de beste novellen van dezen kloek-durvenden realist.
Volop prachtig de meeste sonnetten van Pr. van Langendonck. Dit laatste vooral:
En verre tochten gaan en zullen gaan, is een meesterlijke greep.
De platen en vignetten zijn niet zoo extra als wij verwachtten. De mooiste, naar X. Mellery, is als phototypie zeer slecht uitgevallen. Dat kopstuk bij van Langendonck's Van Hoogmoed is erg zwaar en stijf.
Heel blij, echter, om wát wij genoten in dit eerste proefnummer; genoeg, overgenoeg, voorzeker, om het tijdschrift dezer talentvolle jongeren warm aan te bevelen.’
Aanwinsten voor onze letteren zijn, voorzeker, de alleen onder haar pseudoniem bekende Hannah, wier keurig geobserveerde schetsen in Muzeum en Vlaamsche School ons eenigszins doen denken aan Virginie Loveling en vooral aan Ernst Ahlgren, de gevierde authoress van Wolken, Primula Veris, enz., en Piet van Asch, wiens onlangs in het Muzeum verschenen novelle, een meer dan gewoon talent van verhalen en plastisch-voorstellen veropenbaart.
Aan beiden ons welkom in de nog steeds te dunne, veel te dunne rij... der goeden en ernstigen, der kunners, in Vlaanderen!
Nederland, verzameling van oorspronkelijke bijdragen van Nederlandsche letterkundigen, onder redactie van Mr. M.S.L. van Loghem (Fiore della Neve), bevatte in nr 4 van den jaargang 1893, het portret van Pol de Mont en negen gedichten van denzelfden.
Voor de liefhebbers zij hier opgeteekend, dat o.a. de portretten van E. Seipgens, Mevr. la Chapelle-Roobol, Helena Swarth, Fiore della Neve, M.A. Ferk, H. Wolfgang van der Meij, enz., in de afleveringen van 1892-1893 werden opgenomen.
Eerlang, zoo wij goed zijn ingelicht, volgen ook die van Virginie Loveling, Max Rooses, Josephine Giese, L. Coupérus en van Nouhuys.
Joannes Viator. - Ten zeerste ter lezing aanbevolen, ô niet aan bewonderaars quand même van al wat nieuw is of dit zijn wil, maar wel aan al degenen, die ook heden nog Plato wel liefhebben doch nog meer houden van de waarheid zelve, de zeer ernstig doordachte beoordeeling van C.H. den Hertog in de nrs 818 en 819 van het weekblad De Amsterdammer, verschenen op de Zondagen 26 Februari 5 Maart 1893.
Jan Veth. - Bewondering verdienen de uitmuntend karakteristieke portretten, door Jan Veth, nu en dan, voor De Amsterdammer geteekend. Zoo nu weer, na die van Helene Swarth, F. van Eeden, Schaepman, enz., het puike buste-portret van den vroeg ontslapen Dr M. de Roever, archivaris te Amsterdam.
Heel aardig, verder, in hetzelfde lezenswaardige weekblad, de platen van J. Braakensiek, en - last not least - de keuze van zeer aantrekkelijke prenten onder de rubriek Uit Dr Gannef's studeerkamer.
De kleine Joannes. - Zooeven verschenen bij Mouton & Co te 's Gravenhage de tweede fraai verzorgde editie van dit heerlijke boekje. Jan Veth teekende er een portret van den auteur voor.
Van der Goes schrijft in een strenge beoordeeling van Het Goudvischje, en niet zonder grond, het volgende:
‘Men heeft de in hare vaagheid en onbegrepenheid afzichtelijke notie gekregen, dat al het geschrevene eenigszins mooi behoort te zijn. Het is onnoodig in bijzonderheden te treden of namen te noemen, maar men zou een half dozijn absoluut machtelooze menschen kunnen aanwijzen, auteurs en journalisten, die van het wezenlijke niets tot den schijn van iets zijn geraakt, alleen omdat zij het wezenlijke niets van hun persoonlijkheid hebben weten te versieren met den schijn van iets buitengewoons, dat in de mode was gebracht.’
En verder, zeker overdreven prijzen van zekere maakwerken bedoelend:
‘De namaak van de kunst, geprezen door de namaak van de literatuur. De eene snippermand die in de andere geleêgd wordt. Het satanisme in de letteren, huiveringwekkend in zijn onschuld. Een steriele bruid op een bruiloft van gesnedenen.’
Zeer waardig overwogen te worden, het volgende:
‘Dit onderscheidde den voor-litterairen tijd van den onze, dat iemand die van zich zelf volstrekt niets bezat, nergens iets vond om zich op te dirken. Die toen succes