De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6
(1893)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Eene schilderij van P. PourbusDoor eene gansch ongezochte gelegenheid geraakte ik in kennis met eenen heer, die te Brugge geboren is. Wij waren samen aan 't praten over Vlaamsche steden; ik liet natuurlijk de gelegenheid niet onbenuttigd, om hoog op te geven van mijne ingenomenheid voor Brugge, met al zijne heerlijke gebouwen en onvergetelijke kunstverzamelingen, sprekende onder | |
[pagina 68]
| |
ander van de merkwaardige gewrochten van Peter Pourbus, die de laatste der groote schilders van de Brugsche schoolGa naar voetnoot(1) was. ‘Ik heb bij mijne moeder te Brugge eene schilderij van Peter Pourbus hangen,’ zei de heer Le Bret. Ik sperde ongeloovig de oogen op en keek hem vrij nuchter en vragend aan. - ‘Jawel, hernam hij, zoo zegt men ten minste, en zoo is de overlevering in de familie.’ ‘En mag ik weten wat ze voorstelt?’ vroeg ik. ‘Wel ja, voor zooveel ik weet is 't een portret van Monseigneur Curtius, eerste bisschop van Brugge.’ Doch ik wil den lezer onze samenspraak niet verder uitspinnen en de zaak in 't kort samenvatten in dezer voege. Eenige dagen later ging ik met M. Le Bret naar Brugge en had het genoegen het merkwaardig paneel naar hartelust te kunnen bezien. Dat het stuk wel degelijk uit den tijd van Pourbus dagteekende, was duidelijk merkbaar; dat het eenen geestelijke van hoogen rang voorstelde viel niet te betwijfelen, doch geen zweem van opschrift kwam het uitgesproken vermoeden des eigenaars staven. Nogmaals de aristocratisch fijne handen op 't paneel beschouwende, merkte ik aan den rechter wijsvinger eenen zegelring met wapen in den steen gesneden. Nadat ik er copij van genomen had, meende ik wel te zullen ontdekken, aan welken bisschop het behoord had. In de portretten der XV eerste bisschoppen van Brugge, door P. Wauters van Gent gesneden en uitgegeven, vond ik inderdaad hetzelfde portret, doch zeer onbeholpen gegraveerd. Wat echter meer waarde had voor mij, was de ontdekking, dat het bisschoppelijk wapen hetzelfde was als op den zegelring. Ik kon dus reeds nagenoeg zeker zijn, dat ik wel stellig het portret van Monseigneur Curtius ontdekt had. Zulks voldeed me echter nog maar ten halve, immers, na vergelijking van het onderhavige portret met andere werken van Pourbus, b.v. het merkwaardig conterfeitsel van Damhoudere, den beroemden rechtsgeleerde, had ik wel halve zekerheid, een stuk van den vermaarden Bruggeling onder handen te hebben, doch, bewijzen ontbraken vooralsnog. Toen werd mijne aandacht gevestigd op een werk des heeren Canneel: Levensbeschrijving, enz. met al de portretten der bisschoppen. Hier vond ik hetzelfde portret doch ook eenigszins gewijzigd wat de kleedij betreft, en daaronder de vermelding Pourbus pinx met hetzelfde wapen. Heeft de teekenaar voor den steendruk goedgevonden het costuum eenigzins te wijzigen of bestaat er nog een ander portret van Curtius? Na herhaalde vergelijking met andere scheppingen des schilders ben ik tot de overtuiging gekomen, dat we hier te doen hebben met een echt stuk van de hoogste waarde. Het stuk bevond zich vroeger in de Abdij ter Duinen, waaruit het tijdens de Fransche omwenteling weggenomen werd, later geraakte het zoek, en eindelijk werd het vóór omtrent vijftig jaar uit der hand aangekocht door den oom van den huidigen bezitter, die het zeven duizend frank betaalde. Bij 't nazien van de lijst der schilderijen en kunstvoorwerpen in de Abdij ter Duinen voorhanden in 1792, vind ik vermeld onder nr 13. ‘Un portrait par Pourbus, - bien peint, - hauteur 4 pieds, largeur 3 pieds.’ Welnu, het besproken stuk is 78 centimeters hoog op 61 breed binnen de lijst, hetgeen omtrent dezelfde afmetingen in voeten geeft, als men de omlijsting meerekent. Hebben de opstellers dier lijst ook wel de moeite genomen, de maat der schilderijen juist op te geven? Ik bemerkte, dat ze doorgaans met voeten en halve voeten rekenen. Doch laat ons nu eenige woorden over het gewrocht zelf zeggen. De Bisschop is voorgesteld zittende in eenen zetel, zijne beide armen rusten op de armleuningen, de mollige handen op de knieën. Deze handen zijn bewonderenswaardig fijn geschilderd en verraden onmiddellijk den man van hoogere beschaving. De juweelen aan de vingers fonkelen nog immer van goud en edelsteenen, als toen de schilder het penseel maar even neerlegde. De prelaat is in een breeden pelsmantel gehuld, waarvan het bruinrosse bont met onovertroffen uitvoerigheid en kunstvaardigheid behandeld werd. Het gelaat op vier vijfden nat., komt met ongemeene kracht uit tegen den hagelblanken linnen kraag en onder het zwarte beret. De trekken spreken van hooge jaren doch niet van vermoeienis. De half geloken oogen staan ongemeen hel en schrander; het gansche gelaat getuigt van veel nadenken en zaligende gerustheid. Van beide neusvleugels daalt eene plooi tot aan de hoeken van den breeden, wat vleezigen mond, die tot een onmerkbaar glimlachje vertrokken is. Dit glimlachje geeft den opmerkzamen aanschouwer stof tot nadenken en gissen. Curtius had gedurende zijne kortstondige bediening (1561-1567) veel te strijden gehad tegen de opkomende hervorming in 't geloof. Hij had dien strijd met veel beleid en vrij goeden uitslag gevoerd. Spreekt er zelfvoldoening uit het glimlachje, of is 't ook een greintje twijfel, inwendigen twijfel, die zelfs niet verborgen kon worden in dat | |
[pagina 69]
| |
gelaat des nadenkens, - wie zal het geheim onthullen? Of is 't misschien den glimlach der zaligheid, reeds hier geproefd in droomen van hemelsch genot? Het zal niet ongepast zijn, eenige berichten over Curtius hier neer te schrijven. In het werk van Beaucourt de Voortvelde; Beschrijving, enz., leest men: ‘Petrus de Corte, gezegd Curtius, eersten bisschop van Brugge, 39n heere van den Proosschen en Kanonikschen, doctor in de H. Gotsgeleerdheid, gebortig vande Stad Brugge. Dezen heere heeft den eersten als Bisschop zijn vaderlandt veredelt, dede den 6n Februari 1562 zijnen solemnelen intrede, binnen de Stad en
Westelijke voorgevel van het Paleis (Gouvernementshotel), te Luik.
is met groote pracht van de drij hooft collegiën in Brugge, 't Vrije et 't Proossche, alsook van de orders Mendianten zeer vriendelijk verwellekomt en onthaelt geweest, en nadien hij van de zeer eerw. H. Deken en de vier oudste kanonikken zeer minnelijk gegroet was, in 't klooster der zeer eeuw. paters Chartreuzen, alsdan nog buiten de Stadt ter parochie St-Cruys, heeft hij hem begeven in het klooster van de eerw. paters Predikheeren, alwaar hij van geheel het kapittel en den eerw. pater Prior verwellekomt wiert binnen deze Stad en is tot Brugge in zijn bisschoppelijk paleys op den 16n October 1567 overleden in den ouderdom van 76 jaeren en begraven in het Choor van St-Donaes kerke voor den bisschoppelijken Stoel. Hij heeft gefondeert twee borsen tot Loven, latende danof de provisie aan zijne successeurs, deze om jongelingen van dit bisdom te helpen tot Loven de studiën voltrekken.’ Uit hetzelfde werk vernemen we dat zijne zinspreuk was: Festina lente. Volgens Foppens' Chronologia sacra episcoporum Belgiae, werd hij slechts 75 jaar oud. Zijn grafschrift luidt als volgt: ‘Reverendissimo Domino D. Petro Curtio, Brugensio primo hujus Civitatis Instituto Episcopo, perpetuó Flandriae cancellario, Quondam apud Lovanienses sacrae Theologiae professori ordinario, hoc monumentum extremae voluntatis desiderio positum est. Sedit in Episcopatu annos v, menses viii, dies xi, vixit annos lxxvi, obiit, xvi kalend Novembris domini mdlxvii.’ Het bewuste portret werd soms wel eens toegeschreven aan Frans Pourbus, doch het verschilt zoo hemelbreed van de werkwijze dezes kunstenaars, dat die veronderstelling blijkbaar geen den minsten grond heeft. Bovendien mag niet uit het oog verloren worden, dat Frans Pourbus hoogstens 22 jaar oud was bij 't overlijden van Curtius. Het besproken portret is stellig geen werk eens beginnelings, hoe rijk begaafd dan ook. Wij meenen dus te mogen besluiten, dat we een merkwaardig gewrocht onzer nationale kunst uit den vergetelhoek gehaald hebben, waarmede wij ons zelven voor het vaderland verheugen, tevens de hoop uitdrukkende, dat het eerlang in een onzer voorname musea, naast zooveel andere kunstgewrochten moge prijken. J.M. Brans. |
|