De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6
(1893)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–
[pagina 59]
| |
![]() | |
Edgar Tinel te Berlijn
Niet enkel de bijval, door onze Vlaamsche kunstenaars hier in hun eigen land en bij hun eigen, natuurlijk publiek behaald, nog meer misschien de palmen, hun elders aangeboden door lezers, toehoorders of toeschouwers, wier
Edgar Tinel
geest over het algemeen al evenzeer met den hunnen verschilt als hun taal en smaak, vestigde van eerst af onze aandacht. Wel te recht zeker! Is men wel eens genoodzaakt, althans een gering maar nog steeds té aanzienlijk deel van het hier bekomen succès toe te schrijven aan de welbekende kamaraderie van klubjes en kringetjes, aan de verstaanbare voorliefde van velen voor kunstenaars du crû, of aan den nationalen trots, licht geneigd om de verdiensten van den landgenoot te overdrijven, zóó niet immers - of vergis ik mij zoo erg? - waar het lauweren uitreikend publiek den gelauwerde wildvreemd, ja, wellicht dáárom eenigszins vijandelijk was. Dat onze kunst, in al haar uitingen, in de letteren als in de plastiek, in de muziek als in de bouwkunst, eindelijk weer in den vreemde moesseert als echte champagne, dát juist is het beste bewijs toch voor en van haar levensvatbaarheid! Van muziek melden de jongste maren. Na Peter Benoit, den allen lieven, steeds lieveren en hoe vaak liefsten Altmeister, saam met Blockx, van der Stucken, Gilson en Servais, vierde Edgar Tinel nu, op 20 en 24 Februari dezes jaars, in het Spree-Athene een dier zegepralen, welke - om niets meer te zeggen - in de loopbaan eens kunstenaars markeeren als ware hoofdmomenten. In dezelfde week, waarin Mascagni's met meer dan marktrumoer aangekondigde Rantzau in het Kgl. Opernhaus met matig, zeer matig bravogeroep werd opgevoerd, doorstond Tinel's door en door roomsche Franciscus in het protestantisch-twijfelziek Berlijn, onder de leiding van Siegfried Ochs zoo glansrijk de vuurproef, dat de geheele Berlijner pers, als op een zelfde ordewoord, het gewrocht voor een meesterstuk vom echten Schrot und Korn verklaarde. Het zij ons toegelaten, alvorens, bij middel van éen enkel uittreksel uit het Magazin für Litteratur, een enkel doch afdoend staal van dezen ongeëvenaarden triomf te geven, even nog op eigen risico het werk | |
[pagina 60]
| |
zelf wat nader te doen kennen, ons daarbij bedienende van eenige vlugge aanteekeningen, door ons tijdens de allereerste en overigens tamelijk bevredigende executies te Mechelen in 1888, aldus rechtstreeks onder den invloed van het genotene geboekstaafd. Zóo, dus vatte ik, te dien tijde, mijn indrukken te zamen: De nationale muziekschool, welke zich, dank aan het kloeke optreden en de onvermoeide pogingen van onzen genialen Peter Benoit, in de laatste dertig jaar, in tegen stelling tot de eklektische, hybridische komponistengroep, waartoe Gevaert, Limnander, Stadtfeld, Grisar, Samuël, Jouret behoorden of nog behooren, in Zuid-Nederland gevormd heeft, mocht gisteren in het lieve Dylestadje, het gemijterde Mechelen, een nieuwe, glansrijke zegepraal beleven. Het oratorium Franciscus, een werk van langen adem, dat ons in den nog jeugdigen toondichter evenzeer den geoefenden technicus als den kunstenaar van verbeelding en gevoel heeft leeren bewonderen, geeft Tinel, zoo nog iemand hem dezelve hadde mogen ontzeggen, volkomen recht op een der allereerste plaatsen in de waarlijk reeds ontzagwekkende rangen dier jonge komponisten, waarop de Vlaamsche Beweging zooveel hoop gevestigd heeft. Ik zeide met opzet: ‘zoo nog iemand hem dezelve hadde mogen ontzeggen;’ immers, niet eerst van gisteren is Tinel, tevens een schitterend en ook in Duitschland gunstig gekend piano-virtuoos, ieder kunstlievend publiek dierbaar; nadat hij, zeker zoowat een 15 jaar geleden, met zijn welgelukte Klokke Roeland-cantate den grooten prijs van Rome verdiend had, verwierf hij zich menigen lauwer zoowel door zijn meesterlijke, slechts al te luttel bekende liederenreeksen: Twaalf Loverkens op woorden van Hoffmann van Fallersleben, Drie Liederen, Grafgezangen - een snoer van parelen! - Drie Ridders, Marialiederen, als door zijn zangdichten Pater de Smet en de van frischheid tintelende, naar den blijden Vlaamschen buiten volop riekende Kollebloemen. | |
[pagina 61]
| |
de meest verschillende psychologische of sentimenteele schakeeringen zoo schoon als natuurlijk en zonder den minsten schok, op elkaar weet te doen volgen. Dit bewees hij op velerlei plaatsen. Zoo o.a. waar in Franciscus' woorden: Oneindige God, die regeert in den hemel, tot deze: aan erf en aan huis, al de sluizen der geestdrift geopend worden, tot plotseling de diepste, volkomenste vernedering tot ons spreekt uit het onmiddellijk volgende: Erbarming tot... Mijn God en mijn al! Zoo nog, waar de Geest der Hoop, zijn Het daget in den Oosten, op een zachte, ofschoon heldere, eenvoudvol frissche melopee uitspreekt, een melopee die van lieverlede aanzwelt tot de kloeke, machtig aangrijpende, van overtuiging trillende bevestiging: De vredezon zal schijnen. Thans laat ik, na nog vastgesteld te hebben, met fierheid daarenboven, dat zijn meer gewaardeerd oordeel mijn leekenoordeel in menig opzicht bevestigt, het woord aan den beoordeelaar uit het Magazin, den heer Heinrich Reichmann.Ga naar voetnoot(1) ‘Een stoute daad heeft gewis de heer Siegfried Ochs volbracht, met Maandag 20 en Vrijdag 24 Februari een nieuw oratorio van een te Berlijn nog gansch onbekenden toondichter door het Philharmonische Chor in de hoofdstad des Duit- | |
[pagina 62]
| |
schen rijks te laten uitvoeren. Het waagstuk van den uitmuntenden dirigent schijnt des te roekeloozer, als men bedenkt dat er weinig hoop was, om voor den louter mystisch-katholieken adem, die het gansche werk doorwaait, hier in 't kettersche Berlijn een bijzondere vooringenomenheid te vinden. Daarenboven moet men nog aanmerken dat de uitvoeringen in een tijd vielen, waarop Berlijn door de genoegens der gezelligheid zoo sterk wordt verlustigd, dat het voor den seraphischen Pater Franciscus, - al mocht hij nu nog in zoo 'n volmaakten vorm door een der begaafdste toonzetters van onzen tijd voorgesteld worden, - niets kon over hebben; noch tijd, noch geld. De zaal, welke de heer Ochs met geen kostelooze inkomkaarten had willen vullen, bleef derhalve tijdens beide uitvoeringen nagenoeg half leêg; men vergenoegde zich den Franciscus en zijn schepper te prijzen, maar men hoorde hem niet. En toch ware het zoo erg niet geweest, zich eens in de schijnbaar zeer ontijdige stof te verdiepen, welke den grond van het oratorio uitmaakt. Immers, de muziekbeoordeelaars hebben zonder uitzondering het werk opgehemeld, maar de rechte beteekenis van dezen Franciscus heeft toch geen hunner gevat. Evenals uit Saul een Paulus, zoo ontstond uit Giovani Bernardone, den zoon des rijken lakenkoopmans Pier Bernardone, deze groote katholieke heilige: Franciscus, dien zelfs de verstokste protestantsche godgeleerden als den Joannes prijzen, die den hervormer, welke na hem kwam, - Luther! - den weg baande. De katholieke schrijvers, te beginnen met Bonaventura, huldigen in hem den seraphischen heilige, die, alhoewel nog als mensch onder de menschen levend, toch reeds door de uiterlijke teekenen der hemelsche verheerlijking, door de Stigmata Christi begunstigd werd. Hoe jammer dat de tekst des oratorio's, die van Lodewijk de Koninck afkomstig is, de gansche grootheid dezes heiligen niet naar waarde bezingt. Men moet de beteekenis dezes grooten mans alreeds kennen, wil men niet nadien, maar vooraf reeds gevoelen, wat de tekstdichter zeggen wil. Geheel anders staat het met den toondichter: hem bezielt, verwarmt en begeestert de echte Franciscus-gedachte door en door; en zijn muziek staat overal, waar zij niet, door den dichter misleid, op een verder liggend veld verloren loopt, gansch en vast op den bodem der echte Franciscus-idee. Op het gebied des oratorio's aanzie ik die muziek voor het beduidendste, wat sedert Haydn's Schepping werd ten gehoore gebracht. Midden in een tijd van zedelijke ruwheid, van ongehoorde weelde en wellustige losbandigheid; midden in een leven, waarin men het eerste en hoofdzakelijkste gebod, dat der naastenliefde, vergat om slechts in geweld en heerschzucht zijne bevrediging te vinden, - werd Franciscus zijner geestesroeping bewust. Als de Duitsche vorstendochter Elisabeth op de hoogte der Wartburg haren rijkdom noodig had, om de moeder der armen te zijn, als zij in dezen zin de armoede voor de hoogste gave Gods hield, dan handelde zij slechts naar 't voorbeeld van Franciscus. Immers, deze nam afscheid van zijn vader, gaf hem mantel, kleederen, geld en alles, wat hij van hem aan wereldlijke goederen bezat, vóor den bisschop terug, en deed een haren gewaad aan, om door zijn voorbeeld verbeterenden invloed te oefenen op een tijd, die dreigde in geestesruwheid te versmachten. Dat was die groote heldendaad, welke Dante in verzen en Giotto in talrijke fresko's vereeuwigd hebben; dat was de roep dier hemelstem, welke Franciscus hoorde en die hem zijn zending verkondigde. De dichter, blijkbaar door een geschrift van Görres daartoe aangezet, maakt van Franciscus een ridderlijken minnezanger. Terwijl hij met zijn makkers de straten van Assisi doorwandelt, hoort hij de stem des engels. Daarna vangt de tekstdichter aan met de voorstelling van Franciscus' kloosterleven. Al komt reeds deze beschrijving met den historischen levensloop van Fransciscus niet gansch overeen, toch schijnt het mij nog vreemder, dat de tekstdichter niet uit den rijken voorraad episodische vertellingen van wonderen en liefdedaden des heiligen het een of ander gegrepen en voor de muzikale voorstelling aangewend heeft. Ik wil slechts gewagen van het wonder der uit de rots ontspringende bron, de ontmoeting met den melaatsche, - die Christus zelf was, - de Vogelenpreêk. Het 2e deel zou door dergelijke tafereelen een levendige kleur bekomen hebben. Het stichten der orde in het dal van Spoleto, het bouwen der Portiunculakerk (Maria degli Angeli) ware dan het slot dezes deels gebleven. Het 3e deel bevat Franciscus' dood en verheerlijking. Dit schijnt mij het hoogtepunt des meesterstuks te zijn, en met den machtigen indruk, dien juist dit deel maakte, - ofschoon het, ja wellicht ook dewijl het in verkorten vorm ten gehoore gebracht werd, - kan maar weinig vergeleken worden. Met wonderbare werkelijkheid is de laatste aanspraak van Franciscus aan zijn broeders weergegeven: hoe zich de heilige op het smartenleger wringt, zijn laatste krachtinspanning, de laatste diepe ademtocht, het Requiem: dat alles wordt door zulk een volheid van eigenaardige, muzikale enkeltrekken (Ein- | |
[pagina 63]
| |
Portret van BISSCHOP CURTIUS, door Peter Pourbus
| |
[pagina 65]
| |
zelzüge) beschreven, dat men reeds om dezentwil Edgar Tinel als een uit de kleine schaar der uitgelezenen moet aanzien. En nu nog die klassieke vokaalzin, zooals hij in de ritornellen van de Ballade der Armoede, in den H.-moll-zin (a capella) van het 3e deel voorkomt; die smaak voor dichterlijke tonenschoonheid en echt muzikale klankbewerkingen, dit doelbewuste voortschrijden op eigen baan, de vermijding van elke toegeving aan aangeleerde vormen (bedenk eens: een vier uren lang oratorio zonder een enkele fuga!), de bedrevenheid in den veelvuldigsten uitdrukkingsvorm, van de sierlijke wals tot het sombere grafgezang, van het lichte, bevallige lied tot den machtigen breeden koorzin, - zijn dat geen redenen genoeg, om de oogen der muzikale wereld op een meester te richten, die, zooals alle ware mannen van beteekenis, zijn hoogste behagen in een stil van de wereld afgetrokken scheppen vindt, en voor wien de hoogste maat van het geluk slechts te vinden is in wat een door de kunst verheerlijkt familieleven oplevert? Dat Berlijn aan zijn werk de deelneming niet heeft geschonken, die er aan toekwam, zal hem aldus ternauwernood verontrusten. Maar hij heeft zich hier een kunstenaarsfamilie geschapen, en in zijn vlucht de harten veroverd van de weinige getrouwen, die met zijn werk nadere kennis gemaakt hebben; inzonderheid heeft hij in het Philharmonische Chor een gezelschap gevonden, dat hem te allen tijde en gaarne in zijn werkkring zal terugzien.’ Zoo 't Magazin. De Vlaamsche School klapt recht van harte in de handen, en versiert zich, niet zonder fierheid, met het overigens uitstekende portret van haren gevierden landgenoot. Pol de Mont. |
|