Baard, graaf van Leuven, hem liet aanzeggen, dat hij hem verbood hiermede voort te varen, en naar de wapens greep, om zijn verbod kracht bij te zetten. Naar de gewoonte van den tijd, nam Balderik eerst de toevlucht tot kerkelijke straffen, om zich tegen de aanmatigingen des graven te verdedigen; toen echter Lambert met den Baard zich door deze niet liet afschrikken, stelde de bisschop zich insgelijks aan het hoofd zijner krijgsmacht en trok tegen hem te velde. Op 26 September, volgens anderen op 10 October 1013, kwam het tot een treffen. Na eene worsteling, waarvan de uitslag eenigen tijd twijfelachtig bleef, ontvloden de Luikenaars het slagveld, driehonderd dooden en vele krijgsgevangenen achterlatende.
Balderik konde zich het verlies van zoovele zijner onderdanen nimmer getroosten. Zijn geweten liet hem geene rust en gedurig overlaadde hij zichzelven met verwijtingen, dat hij, man des vredes, roekeloos tot eenen oorlog met den machtigen graaf van Leuven had besloten. Op aanraden van een Italiaanschen bisschop, die destijds te Luik verbleef, - de kroniekschrijvers noemen hem eenvoudig Johannes, - liet hij eene kerk bouwen, alwaar monniken voor de slachtoffers van het gevecht van Hougaarde zouden bidden. Die kerk was St.-Jacques en wij zagen, hoe zij later degene werd, welke men thans bewondert.
Eenheid van bouwtrant moet men in de tegenwoordige St.-Jacques niet zoeken. Elk tijdperk heeft er zijn zegel opgedrukt, zoodat men er de drie verschillende stijlen in wedervindt, welke achtereenvolgens in België hebben gebloeid. Is het schip met het koor en de kruisbeuken in gothischen stijl der derde periode, de toren is, als wij zegden, romaansch, en na de herbouwing in de xvie eeuw heeft de befaamde schilder Lambert Lombard aan het gevlamd gothische portaal, ter linkerzijde van de kerk, een keurigen voorgevel in renaissance-stijl gevoegd. Beschouwt men echter elk dier zoozeer verschillende deelen afzonderlijk en bemerkt, hoe zij alle drie, ieder in zijnen aard, als treffende stalen kunnen dienen van den bouwtrant, waartoe zij behooren, dan vergeet men allicht dit gebrek aan eenheid, om den bekoorlijken aanblik, welken zij vereenigd aanbieden, te bewonderen.
Wat de buitenzijde van St.-Jacques vooral bekoorlijk maakt, is hare sierlijke regelmatigheid, ofschoon anders die sierlijkheid enkel bestaat in de prachtige vensters, waarmede de muren bijna teenemaal zijn doorbroken, in de lieve eenvoudigheid der balustrade, welke de muren van den middelbeuk en het koor bekroont en boven de groote vensters der kruisbeuken voortloopt, en eindelijk in de toppen der lichte frijten, die eer als sieraden, dan als steunsels schijnen aangebracht.
De kerk is 80 meters lang en 30 breed. Het schip is verdeeld in drie beuken. De kruisbeuken zijn ondiep, doch hebben ieder eene kapel, die eene lagere verlenging der kruisbeuken vormt. Het koor heeft geene zijbeuken. Vooraan bevindt zich van weerszijden eene kapel, en het hoofdaltaar is omringd van eenen kapellenkrans, dien arcaden onder de lansvormige vensters der koornis zichtbaar laten.
Treft de buitenzijde der kerk door hare sierlijke regelmatigheid, de binnenzijde maakt een nog gunstigeren indruk. Het ware moeilijk zich iets rijkers en smaakvollers voor te stellen. Zoowel de zijbeuken, als de middelbeuk, als het koor, doen letterlijk aan steenen kantwerk of filigran denken. De tien zuilenbundels, welke de beuken scheiden, vormen breede arcaden. Zij bestaan uit ranke kolommetjes en schieten zoo licht als stout tusschen de ogieven der arcaden en de even breede vensters daarboven in de hoogte, om de menigvuldige ribben te ondersteunen, die zich aan het gewelf in net bewerkte sluitsteenen vereenigen en het wij zouden haast zeggen in ontelbare prismatische vakken verdeelen. De intrados of binnenboogronding der ogieven van de arcaden is met klaverbladfestoenen bezoomd. Boven die arcaden verheft zich eene triforie, uit geboogde en drielobbige vensterkruisen, rozetten en drie- en vierbladerige klavers bestaande. Tusschen de triforie en de arcaden zijn arabesken gebeeldhouwd, welke medaljons met de borstbeelden van koningen Israëls, profeten en andere bijbelsche figuren omslingeren; tusschen de triforie en de vensters, die tot aan het gewelf reiken en welker rozen eene groote vormverscheidenheid toonen, weer andere sieraden. De zijbeuken met hunne even breede, doch slechts half zoo hooge en de kruisbeuken met hunne reusachtige vensters zijn niet minder rijk gesmukt; het koor, zoo mogelijk, nog rijker, met zijne twee overgroote zijvensters, zijne doorluchte balkons, zijne beelden en beeldjes, op doorwrochte voetstukken en onder doorwrochte baldakijns geplaatst. In éen woord, aan de arcaden, de muren, de vensters, de zuilen, de gewelven, overal, niets dan schijnarcaden, arcaturen, festoenen, rankend en slingerend loofwerk, bloemsieraden, zuiltjes en pijlertjes, medaljons, beelden, beeldjes en borstbeelden, maas- en netwerk, al wat men ziet. Men voege er bij, dat, ondanks dien overvloed van versieringen, het geheel geen
spoor van overlading verraadt, dat de kerk een even grootsch, als elegant voorkomen behoudt en dat de gelukkige keus en