De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6
(1893)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Eene groote schilderij van Jacob Jordaens in ZwedenGa naar voetnoot(1)Bij mijn bezoek in den afgeloopen zomer op het slot Finspong (in oostelijk Gotland) heb ik het ongewoon genoegen gehad, een nieuw meesterwerk van Jordaens te leeren kennen. Ik dacht, dat het wellicht de landgenooten des grooten schilders belang zou inboezemen, een en ander omtrent die schilderij te vernemen, vooral omdat zij niet enkel een waar meesterstuk is, maar tevens een der grootste doeken, die Jordaens ooit gemaald heeft. Het meet namelijk in de hoogte 2,77 en in de breedte 4,68 meters. Eerst een paar woorden over de plaats, waar het zich bevindt, en waar het zeer lang, misschien reeds tijdens Jordaens' leven geweest is. Het genaamde Finspong is een der grootste en prachtigste riddergoederen, niet alleen van oostelijk Gotland, maar van gansch Zweden. Het hoort thans (sedert 1856) eenen man toe, die in Zweden alom bekend en hooggeschat is, den senateur Carl Edward Ekman. Vroeger was 't het eigendom der beroemde familie De Geer. Reeds ten jare 1641 werd het door Louis De Geer aangekocht, den grootsten der talrijke Nederlandsche uitgewekenen in Zweden. Hij was te Luik in 1587 geboren, had in 1627 in Zweden burgerrecht verkregen en werd in 1641 geadeld; zijne vrouw hiet Adrienne Gérard en stierf in 1634 te Amsterdam. Zooals men weet bracht L. De Geer, met de naar Zweden geroepen Walen, eene volkomene hervorming te weeg in de ijzergieterij. Toch werd het huidige slot zelf eerst door zijnen zoon Louis De Geer († 1695) gesticht. Deze legde den eersten steen den 23sten October 1668, maar de reusachtige bouw werd slechts onder zijnen zoon, insgelijks Louis geheeten, voltrokken. Is het kasteel prachtig, ook zijne ligging is buitengewoon schoon, bij eenen kleinen stroom tusschen twee boschrijke meren. Het water stroomt in vele kanalen verdeeld door den grooten tuin, en de lage ligging herinnert aan het land, waarvan de familie De Geer afkomstig was, en meer bepaald aan de ligging van Hamal, het oud slot der De Geer's in de omstreken van Luik. In de overgroote bibliotheek van Finspong (ongeveer 25.000 boekdeelen bevattend) bevindt zich heden nog eene lijvige, uit de xvie eeuw stammende teekening van dit laatste kasteel. Laat mij, in 't belang der thans levende landgenooten der familie De Geer en van Jordaens, hier nog bijvoegen, dat een bezoek aan het interessante slot en zijnen gastvrijen bezitter des te gemakkelijker valt, daar de spoorbaan u tegenwoordig direkt naar Finspong voert. Op het bovenverdiep van 't kasteel bevindt zich een heel museum van schilderijen, waaronder goede stukken van Cornelis Decker, Frans Francken II, Frans Hals II, Samuel van Hoogstraeten, Jan van Huchtenburgh, Cornelis Lelienbergh, Bartholomeus Maton (6 nummers), Cornel. van Poelenburch, school van Rembrandt, Frans Snijders (2 goede nummers), David Teniers II, Hendrik Ter Brugghen (2 uitstekende doeken van den zeldzamen meester), Paulus de Vos, Pieter Wouwerman, enz., enz., om slechts de merkwaardigste Nederlandsche meesters te noemen. Maar het puikstuk der gansche verzameling is toch het reusachtig gewrocht van Jordaens: ‘Sint-Pieter den penning uit den mond van den visch halende’ (Math. 17, 24). Mijn landsman, de heer Olof Granberg, die in zijnen zeer verdienstelijken ‘Catalogue raisonné de tableaux... dans les collections privées de la Suède’ (Tome I, Stockholm 1886) de befaamdste schilderijen uit de Finspong-Galerij aanhaalt, geeft van Jordaens' schepping de volgende beschrijving, welke ik mij veroorloof, hier mede te deelen:
Links op een aanlegpont staat de H. Petrus voorovergebogen, houdende met de linkerhand eenen grooten visch, dien hij half uit het water heeft getrokken, en in de rechterhand een muntstuk, dat hij beziet. Ter rechterzijde der pont een groote | |
[pagina 41]
| |
lichter half verdekt, vol menschen en dieren. Rond den mast een groep personages. Een man keert den rug naar den toeschouwer en hijscht het zeil; eene vrouw zit naar omhoog te zien, de oogen met de hand beschermende. Aan de bakboordshalzen nevens eenen haan staat een jongen te weenen, omdat hij eene appelsien in het water heeft laten vallen. Rechts achter deze figuren een man met grijs haar, een jong mensch met een hoed op het hoofd, drie mannen van jaren en een os. Vóór den mast, een oude vrouw met een strooien hoed op het hoofd. Aan den snavel van het schip zit eene vrouw, met een gelen hoed op het hoofd, met een kind op den schoot, aan hare linkerzijde een dikke jongen, achter haar een grijsaard in donkerbruine kleedij, een jongeling den rug half naar den toeschouwer gewend en eene vrouw, die een metalen pot in de hand houdt. Beneden deze groep een man van jaren, en een mulat met een tulband op het hoofd, die een oud lichtgrijs paard, dat het hoofd buigt, bij den toom houdt. Aan de halstouw een naakt jong mensch, wiens gordel alleen bedekt is, poogt den boot met een haak van kant te stooten. Links een plat strand en op de zee verscheidene zeilschepen. Doek hoog 2,77 m. Breed 4,68 m.’
Wanneer hij daarbijvoegt, dat ‘le musée d'Amsterdam possède une petite esquisse du maître traîtant le même sujet, quoique avec de nombreuses différences; c'est probablement la première idée de notre tableau,’ dan bedoelt hij daarmee het nummer 742 in het Rijksmuseum, dat, volgens den Cataloog van Abr. Bredius, (uitgaaf 1891) J. Jord. fc. geteekend is, in de hoogte 1,145 en in de breedte 1,95 meet, en uit het Werkhuis aldaar afkomstig is. Ik heb het stuk zelf van Amsterdam niet gezien, maar wel eene photografie daarvan. Zooals men bij den eersten blik ziet, is het bijbelsch motief, zoowel hier als op zoo menige andere Nederlandsche schilderij uit vroegeren tijd, slechts bijzaak, eene epizode in de figurenrijke samenstelling, om zoo te zeggen een voorwendsel tot het maken van gansch andere dan godsdienstige onderwerpen, namelijk een realistisch genrestuk uit het volksleven van dien tijd in Brabant. Maar met welke geweldige kracht, ik bedoel, met welke phantazie is dit alledaagsche, bijna plat tooneel niet geschilderd! Welk gedrang van menschen en dieren op den boot, welk gewemel! De man op den voorsteven zit met beide voeten uitgestrekt over den boord en zingt; twee kerels stooten den boot met lange stokken van wal; de knaap weent over de appelsien, die hij in 't water heeft laten vallen; het kleine kind, dat half naakt op den schoot zijner moeder zit, schreit, zonder dat zijne tranen de zorgelooze jonge moeder in 't minst ontstemmen; de touwen krijschen, de wind blaast, de zeilen klapperen - en bij dat alles zit Petrus in de grootste rust den visch te vangen. Een woest, schier reusachtig, half dierlijk, door en door naïef, stormig levendig geslacht - zonder zenuwen! De ‘handeling’ op de schilderij is een niemendalle, en toch werkt het tooneel tamelijk dramatisch. De typen zijn alledaagsch prozaïsch, en toch maakt het geheel eenen grootschen indruk. Uitmuntend zijn de dieren: het magere, grauwwitte paard, hetwelk den kop melancolisch over het water buigt, en de zwart-witte os, die naar den toeschouwer opkijkt! Ook als landschapschilder onderscheidt zich de voortreffelijke meester op dit stuk. Welke betooverende stemming op het somber bewogen water met het zonderling schelle licht, tusschen de treurige wolken in het zwerk! En het coloriet! Heel de schilderij staat in eene kleurengamme van warm rood en bruingeel, met diepe schaduwen en heldere lichtpartijen, en hier en daar, vooral op den voorsteven van 't schip, levendige lokaalkleuren. Alles met krachtig en gloeiend coloriet, breede en geëmpateerde borsteling, con brio gemaald. Kortom, een grootsch tafereel uit den goeden en rijpen tijd des meesters, hoewel misschien met ietwat vermoeider penseel en minder verzorgde uitvoerigheid gedaan dan het andere puikstuk van Jordaens' schilderijen in Zweden, namelijk ‘Koning Candaulus’ uit het Stockholmer museum. Doch hierbij moet men bedenken, dat het doek uit het museum slechts drie, het doek van Finspong rond de twintig figuren bevat in natuurlijke grootte, en dat dit laatste viermaal grooter en wellicht nog grooter geweest is, dus op een meer decoratief effect berekend was. Wanneer men de beide afbeeldingen, namelijk die der schets van Amsterdam en die der schilderij van Finspong, met elkander vergelijkt, ontdekt men, gelijk hooger gezegd werd, beduidende verschillen. Enkele figuren en groepen zijn verwisseld, de schikking in zekere gedeelten omgeworpen, de lichtpartijen anders geplaatst, en zoo meer. Dat alles mag aan de nieuwe bewerking voor de uitvoerige schilderij toegeschreven worden. Doch wat men ongaarne op deze laatste vermist, is de groote ruimte, welke de groepen op de Amsterdamsche schilderij omgeeft, voornamelijk op drij zijden: links, boven en rechts; hier is meer lucht, de figuren hebben meer spel. In het groot tafereel wordt de samenstelling, naar het mij voorkomt, | |
[pagina 42]
| |
min of meer door de lijst bijeengedrongen. Ook vindt men het doek op alle vier de zijden recht afgesneden en zoekt men vergeefs naar een handteeken. Dit wekt het vermoeden op, dat het stuk
Binnenzicht van St-Jacques, te Luik.
oorspronkelijk iets grooter geweest is, maar niet veel toch. De indruk der schilderij wordt er in alle geval niet merkelijk door benadeeld, te minder, wijl het kunstwerk, na eene verstandige reiniging in lateren tijd, zeer goed bewaard is. Eéne bedenking heb ik, betreffende het groote stuk, niet teenemaal kunnen bedwingen: het schijnt mij te groot voor zijne huidige plaats. Het beslaat eenen heelen wand, twee vensters zijn er totaal blind door gemaakt, in eene ruime en hooge vierkante kamer of zaal, welke door het vereenigen van vier kleine vertrekken tot stand werd gebracht; het bekleedt dus, voor een privaat paleis, eene goede plaats, - en toch werkt het misschien al te overweldigend, al te, laat mij zeggen, rumoerig in de rustige kamers eener bijzondere woning. De waarheid ligt misschien hierin, dat de schilderij te overstelpend is om onverschillig in welke privaatwoning ook te tronen, en tegenover hare groote kunstwaarde kan men niet nalaten te wenschen, dat het grootsche werk ooit eens in eene rijke openbare verzameling zijne plaats vinde. Men | |
[pagina 43]
| |
spreekt van schilderijen voor museums! Hier is er eene, welke het grootste museum tot sieraad zou strekken. Aangaande de geschiedenis van het stuk ben ik niets naders kunnen te weten komen dan dat het, naar luid eener familieoverlevering, sedert langen tijd aan de familie De Geer toehoort en zich op Finspong heeft bevonden. Er ligt niets bevreemdends in de veronderstelling, dat de stamvader Louis De Geer zelf of zijn zoon, de stichter van 't kasteel, dit kunststuk, met andere in Brabant en Holland, zelf gekocht heeft. Immers heeft Jordaens verscheidene groote tafereelen voor de koningen van Zweden en Denemarken geborsteld. En de Maecenassen De Geer waren, zooals wij gezien hebben, landgenooten des beroemden schilders!
G. Göthe. |
|