In den kring der XIII
Eene degelijke tentoonstelling was die, welke door de XIII in Februari ll. werd geopend in de lokalen van het oud Museum te Antwerpen. Onder de leden der groep, die het ongelukscijfer tot naam draagt, vindt men veel rijpende kracht. Eenige der verdienstelijkste: Theod. Verstraete, Emile Claus, Hendrik Luyten, Leo Abry, de Jans, Edgar Farasyn, L. van Engelen gaan voort met gewetensvol streven naar volmaking; onder de andere telt men de Smeth en Looymans, die zich bepaald gaan vaststrikken in hunne zware zwarte manier, Franz Hens, die zich bij zijn al te luchtige en vluchtige schildering houdt, Larock, de jongste der bent, die opgroeit tot een rijk kolorist.
Voornamelijk zijn ons opgevallen het groote stuk van Abry: het Moeilijke Pad, dat wij reeds elders zagen, maar dat hier in gunstiger voorwaarden gezien, de ernstigste hoedanigheden van teekening en penseeling te bewonderen geeft. De groep der kanonniers, die met een stuk geschut de hoogte oprijden en die met man en paard alle krachten inspannen om den zandigen heuvel te bestijgen, treft door zijne forsche beweging evenzeer als door de nauwgezette weergeving der bijzonderheden.
Leo van Aken had eene groote schilderij gezonden, eene vrouw bij de wieg van haar overleden kind. Zijn geliefkoosd thema is smart, ziekte, lijden en nog eens lijden. Er hoeft fijngevoeligheid toe om het zicht der arme stumperds, worstelende tegen ellende en verval, belangwekkend te maken, om er stof tot kunstwerk in te vinden, zonder in het melodrama te vervallen. Dien goeden smaak bezit van Aken. Hij roert zonder den schijn aan te nemen een aanval op onze gevoeligheid te beproeven. Men let nog meer op de zon, die zoo rijke en afwisselende tinten werpt over dit arme leger en zoo helder dit schamele vertrek verlicht, dan op de zwaarbeproefde; men is meer getroffen door de voortreffelijke schildering dan door het deerniswekkende onderwerp.
Hij die het meeste trof in deze tentoonstelling was Karel Mertens. Begonnen als fijnschilder in het kleine genre, een raar verlicht hoekje of figuurtje opnemend, scheen hij eerst den weg van een miniaturist te willen opgaan. Daarna werd de nieuwe geest vaardig over hem en ging hij aan het zoeken naar ongewone licht- en kleureffekten. Zoo kregen wij van hem tot verleden jaar toe velerlei proeven in gezochten toon, krijtachtig licht en huilende kleurenvlekken. Ditmaal is er versmelting gekomen tusschen het verfijnde van vroeger en het moedwillig overdreven van later. Een drietal der nu tentoongestelde stukken zijn harmonisch van licht en toon, onbedeesd en toch nauwgezet van schildering, werk van een jongen kunstenaar, die den goeden weg gevonden heeft en er met beraden stap op voortgaat. Wij zijn overtuigd dat hij hem niet meer verlaten zal, dat hij kunst boven kunstenarij zal blijven verkiezen en dat wij in hem een onzer verdienstelijkste koloristen zullen mogen roemen.
Onder de Belgische genoodigde kunstenaars troffen ons Richir met een paar goede portretten, Binjé en Gilsoul met dorps- en stadsgezichten, boeiend van verlichting. Baertsoen van Gent met een groot stadsgezicht van wezenlijke verdiensten, maar waarvan het brutaal saffraankleurig lichteffect ons niet wil bevallen. Gustaaf den Duyts, die onder meer een sneeuwig landschap zond, bij zonnenondergang gezien, dat wel wat aan Munthe laat denken, verlaat meer en meer, en geheel tot zijn voordeel de fantastische opvatting der natuur, die hem eigen was, om zich te bekeeren tot een min gezochte weergeving van het landschap. Op dien weg ligt er voor den fijnvoelenden kunstenaar eene schoone toekomst open.
Uit den vreemde kwam niet veel bijzonders. Duitschland was het best bedeeld. Van Gotthard Kuehl een drietal stukjes, fijne studiën van lichteffect op uiterst keurige figuurtjes; van Fügel een zeer stevig, wel wat zwaar geborsteld landschap, met eene kudde schapen; van Fritz von Uhde een