De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6(1893)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Drie gedichten van Augusta Peaux Schatting Nu in de lanen gaat de Schemer om, stil manend, heffend cijns van alle uren zijn heer, den Nacht. En vorstlijk is zijn dwang en koel zijn blik. Er vlammen, rood, in 't hout veel vreugdevuren op zijn heerschersgang. En d'Uren komen over de aarde heen den ganschen dag: die uit het Oosten eerst, met parelmoer en zilvren zonnespang, en om den hals een rood koralensnoer, er nestlend als een kleine, roode slang. Dan die van 't Zuiden: fijn gedreven goud en blauw saffier en vonkeldiamant als zinnebeelden van hun hoogen rang: lichttrillend vat de vert' hun kleederzoom, bij 't slepend gaan met handen teer en bang. Die uit het Westen laatst: - een loome stoet! In ver ziende oogen is hun blik zoo vast; zwijgende slaven met gebronsde wang brengen robijn; hun voet bloedt in sandalen; de zon was brandend en de weg zoo lang. En Schemer nam van d'Uren vóor den Nacht blank parelmoer, tot wolken om de maan, en voor haar horens lichte zilvren spang, saffier tot blauwe vlammen in de zee en daarvoor ook die kleine roode slang; goud voor de sterren en veel diamant, om zacht te vallen tot een vochten dauw. En van de slaven, laatste en laagste in rang, nam hij den dolk - rood blonken de robijnen, bloed zag hij, en hij hoorde een zwanezang. Ironie Uit de zwarte kolen wenkte een vlammenhand in heur blonde haren de vlam van diamant. Zij leefde zoo wuft en vluchtig, voor 't oogenblik alléén.... De groet van twee eeuwigheden ging over haar heen. Een vijver De wind deed de golven klotsen en slaan, zij hebben zijn wilde woorden verstaan. Toen gaf hij het schuimende water een stem, toen sprak het zijn woord en behoorde hem. Hij ging tot een vijver, blank en licht, en veinzen was in haar glad gezicht. Haar oogen blauw, die zagen hem aan en loken weer toe tot een raadsel te raân. Zij murmelde zacht tot het zingende riet.... Wat meende zij wel en wat meende zij niet? Want strijkt dáár de wind langs het watervlak, dan wekt hij geen zucht en geen woord, dat sprak, maar enkel wat huivren in eenzaamheid - Zij, gedoemd tot den vrede en behoorend den strijd. Vorige Volgende