De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 6(1893)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Verzen van Hélène Swarth I Ik zong, en zie! De beek gaf mij een dronk tot looning, de wijnstok wijn, het koren brood. Geen struik, die mij geen bloem, geen bloem, die mij geen honig, geen boom, die mij geen schaduw bood. De zon gaf mij haar goud, de morgen zijn juweelen, en de avond al zijn hemelrood. Maar wie mij had beloofd, zijn ziel met mij te deelen, gaf haat voor liefde en steen voor brood. II In mijn smartenacht drijft de maan van mijn lijdende liefde zoo zacht, als een perel rein, als een lichtfontein, als een bootje met englen bevracht. Op mijn wanhoopsvliet, tusschen 't krachteloos knakkende klachtenriet, als der wateren maan, drijft de statige zwaan van mijn liefde- en mijn lijdenslied. III Weet je nog wel? Weet je nog wel? Voor éen van ons tweeën was het maar spel, maar niet voor mij, - en nu is 't voorbij, en ik vind bij de menschen geen medelij. Lach je nog wel? Lach je nog wel om vroolijk gedachten - en woordenspel? Maar niet met mij, - want nu is 't voorbij, en mijn lach is nu bitter en nooit meer blij. Dwaal je nog wel? Dwaal je nog wel door de lanen van ouds, met je leed als gezel? Maar niet met mij, - want nu is 't voorbij, nooit zal ik meer wandelen aan je zij. Ween je nog wel? Ween je nog wel? In je hart, als in 't mijne, is een tranenwel, maar niet voor mij, - want nu is 't voorbij, en ik vind bij mijn liefste geen medelij. Droom je nog wel? Droom je nog wel van een hemel van liefde en ontwaak je in een hel? Droom je van mij? - Van een andre als van mij? Was ik maar dood! Dan was 't ál voorbij! IV Toen stond ik alleen tusschen water en land, op de klip, waar het schip van mijn hoop was gestrand. En moedig heb ik het schip verbrand met eigen handen. ‘Ik wil niet zwalken op 't zinkend wrak, ik wil niet grijpen een drijvenden tak! Het hart in mijn boezem, dat maakt mij zwak: ik zal 't verbranden!’ Toen is de bloedige daad gebeurd: 'k heb mijzelve als een lam naar het altaar gesleurd... Ik heb uit mijn boezem mijn hart gescheurd met eigen handen. Ik heb het gesmakt in de vlammenhel, die verslond het met wellust, als haat zoo fel. O tragisch volbracht ik het passiespel, met eigen handen! Ik bluschte den brand in het bruisend meer. Nu heb ik geen schip en geen schatten meer: 'k heb alles geofferd, naar Gods begeer, met eigen handen. Mechelen, December 1892. Vorige Volgende