is, dat zij het verleden kan doen herleven in zijne schilderachtige zeden, dat zij het kan verjongen in zijne rijke kunstvormen, het kan heropwekken met zijne hartverheffende herinneringen aan de roemrijke dagen van weleer.
Gij hebt aan Antwerpen den onwaardeerbaren dienst bewezen haren goeden naam eens te meer te staven voor de wereld en ten aanzien der honderdduizenden, die onze stad bezochten, getuigenis afgelegd, dat zij nog altijd is gebleven de zetel der Vlaamsche kunst. Want kunstenaars hebt gij u getoond, schoone ontwerpen scheppende of uitvoerende, schilderachtige kleedijen teekenende of kiezende. En Vlamingen hebt gij u getoond in de verheerlijking van het Landjuweel van 1561, dat glanst in onze geschiedenis van vroeger eeuwen als een breede lichtstreep, getrokken tusschen onze dagen van ongekende weelde en van nameloos wee. Het groote Brabantsche letterkundig feest van toen staat niet meer alleen; het heeft, dank aan u, een waardige tegenhanger in het Antwerpsch Landjuweel van 1892 gevonden. Zooals het feest der xvie eeuw het eerste glansende tijdperk onzer stad kenteekent, zoo zal dat der xixe eeuw het tijdperk van haar krachtvol heropbloeien aanduiden.
Gij hebt van de Intrede van het Landjuweel iets rijkers en heerlijkers gemaakt dan wij hadden durven verwachten. De woorden onzer jaarboeken, die wij immer lazen als een sprookje uit oude tijden, half droom en half werkelijkheid, hebt gij vleesch doen worden en in ons midden hebt gij het heerlijkste aller tafereelen doen wandelen. Wie het zag zal nimmer vergeten hoe zij tusschen het groen onzer leien of langs onze straten opdaagden en voorttrokken, uwe bontgekleurde rederijkers, uwe rijk uitgedoste prinsen en hoofdmannen, uwe zwierige vaandeldragers met wapperende banieren, uwe sierlijke pages en wapenboden, uwe lieflijke kinderen en vrouwen, en uwe wagens, torenhoog, omhangen met bloemen, gesierd met schildering en beeldhouwwerk, glansend van zilver en goud, beladen met beroemde gestalten uit de geschiedenis of met bevallige figuren uit fabel en zinnebeeld, geniussen dragende, die in stoute vlucht de lucht schenen te doorsnijden, wonderen der kunst verheerlijkende of vernuftige denkbeelden belichamende. Onder de toejuichingen der opgetogen menigte rolden zij voort, getrokken door reuzen paarden, in lange, onafzienbaar lange rij, afgebroken door groepen in vreemde kleederdracht, door adellijke ruiters, door speellieden, die als een weerklank uit oude dagen de eigen tonen lieten hooren, waarop onze voorouders feest vierden.
Het was een ongeziene pracht van kleedij, een scherpe wedstrijd van heerlijkheden en verrassingen. Wij hebben hier geen oordeel te vellen, geen uitspraak te doen, en te lang zou het zijn met passenden lof te spreken over elk uwer. Alleen met een enkel woord mogen wij herinneren wat ieders bewondering wekte in die maatschappijen, aan wie de hoogste onderscheidingen te beurt vielen: het kostelijk en smaakvol getooide vaartuig der Jonge Vlamingen, dat Albrecht Durer droeg; den kleinen liefelijken wagen van Hoop en Liefde en den kunstrijken grooten wagen der Vereenigde Nederlanden; de prachtige groep der Oosterlingen door de Diamantbewerkersvereeniging in het strijdperk gebracht; de beide wagens van Verbroedering, scheppingen uit de tooverwereld, vol zin en vol bekoorlijkheid; - en eindelijk de bijdragen der twee maatschappijen, die elkander den eererang betwistten, die van Antwerpen's Rubenskring, zoo verscheiden in pracht van costumen, zoo rijk aan kunstige en grootsche wagens, verheerlijkende de wonderwerken, voortgebracht in vele landen, en de mannen, die onzen roem en den roem der vreemde volkeren uitmaken; die van de Vriendenschaar uit den Burgerkring, uitmuntende daarentegen door eenheid in den rijkdom der gewaden van de dichte Rederijkerschaar en in de welgelukte poging om met oudheidkundige nauwgezetheid het vaderlandsche feest van 1561 te verbeelden en de toen gestelde vragen te beantwoorden. Is het wonder, dat uit de scherpe tegenstelling der eigenaardige opvattingen dezer beide laatste strijd is ontstaan om te weten wie van de twee onovertrefbaren zijn mededinger overtrof? Van die betwistingen van éénen dag mag en zal er niets overblijven dan de voldoening eener krachtige en welgelukte poging en de overtuiging van u de toejuichingen te hebben waardig gemaakt, die gij zoo rijkelijk hebt ingeoogst.
De bewondering, die ik op dit oogenblik vertolk, drukten op elken der drie dagen de bevolking en de vreemdelingen uit, die u voorbij zagen trekken. Gij herinnert u nog het oogenblik, waarop gij verleden Zondag de Groote Markt opwandeldet. De gloed der zon, de hooge beschermster, die zich al die dagen zoo genadig toonde, was gekoeld, een zachter licht streek over het plein, dicht met volk bezet, en daar zagen u de oude huizen en de oude kerktoren, die op eeuwen afstand de intrede van het Landjuweel bijwoonden, voor de tweede maal de plaats waar al onze feesten werden gevierd, betreden. Het trompetgeschal weerklonk, maar werd overstemd door de toejuichingen der menigte, die een gansch uur lang telkens opnieuw losbarstten. Wat het volk u daar zegde, in dit uur der verheerlijking van uw werk, herhalen wij u hier. Allen kondet gij niet de eerste prijzen winnen; voor de jury viel het zelfs moeilijk om zeggen wie de betere onder de besten waren; maar allen te zamen hebt gij in uw eendrachtig pogen een zegepraal, een heerlijke zegepraal behaald. Gansch het land en de vreemdelingen erkennen dit, Antwerpen roept het uit met fierheid en wenscht er u geluk mede.
‘Zulk een feest zullen wij niet meer beleven’ hoorden wij tallen kant. Het is mogelijk, maar even bewonderenswaardige dingen zult gij verrichten wanneer dezelfde kunstzin en dezelfde offervaardigheid voor den goeden naam uwer stad, u blijven bezielen. Gij zult nog wonderen doen telkens gij, als uwe voorgangers de Violieren der St-Lucas-gilde, Wt jonsten versaemt, u zult aangorden om edel en kunstig werk te verrichten.