ouders leed schipbreuk tegen de bezieling en onze ingenieur in spe sloeg de handen aan de klei, in stee van aan meetkunde en berekeningen van kubiekwortel en draagvermogen der bouwmaterialen.
In den beginne volgde hij de lessen van zijnen vader tezelfder tijd als de leergangen der Brusselsche academie, destijds door Simonis gegeven. Toen, in 1870, de Fransche beeldhouwer Carrier-Belleuse te Brussel een atelier opende, werd de drie en twintigjarige Juliaan daar gevraagd en ontmoette er een anderen Franschman, wiens naam een goeden klank heeft, namelijk Rodin. Dillens werkte hoofdzakelijk voor de nieuwe beurs, destijds in opbouw; hij was boetseerder, modeleur. Eene aardigheid, die hij van Rodin vertelt, moge hier heure plaats vinden: ‘Rodin moest plaasterkrabben om den broode, doch zulks deed geene afbreuk aan zijne welgemoedheid. Hij kwam voortdurend naar de werkplaats met zijne zakken vol boeken, hij las, hij verslond dicht en proza en sprak met uitbundige begeestering over 't gelezene. Eene niet erg in de beurs grijpende liefhebberij van Rodin bestond in 't eten van boterhammen met “platte kees,” waarbij jonge ajuintjes, radijzen of “rammenas”. 'S avonds, na volbrachte dagtaak, ging de poëtische kunstenaar zich aan zijn uitgekozen gerecht te goed doen in eene of andere buitenherberg, altijd beladen met zijne vracht boeken.’
Doch Carrier bleef niet lang te Brussel, zoodat onze beeldhouwer genoodzaakt was naar eene andere betrekking uit te zien. ‘Hij zeilde van 't eene atelier naar 't andere,’ maakte standbeelden, enz., van allen aard en stijl... tegen één frank per uur. Ik hoef er wel niet meer van te vertellen om te doen vatten, dat ook hij ‘donkere dagen’ beleefd heeft. ‘Zoo 'n meester won er het ridderkruis der Leopoldsorde bij; een andere stapelde schijven opeen in zijne brandkast, vertelde hij mij, maar kom, die lui moeten er ook zijn!’
'T was te dien tijde, zegge 1876, dat hij met eenige bevriende kunstenaars den kring L'Essor stichtte, onder kenspreuk: ‘Eigen kunst, eigen leven’. Deze kring bestaat nog immer en heeft niet weinig bijgedragen tot de degelijke vorming van vele jonge kunstenaars. Het doel van L'Essor was, zich los te wringen van alle officieele, stug academische invloeden, door het inrichten van tentoonstellingen van schilderijen, beeldhouwwerk, teekeningen, enz. Meer dan éen begaafde beginneling vond daar gelegenheid om het kunstlievend publiek te laten oordeelen over werken, die destijds meer dan heden nog, onbarmhartig van de hand gewezen werden door aangestelde aannemings-jury's in de driejaarlijksche tentoonstellingen. Ontvoogding der kunst, verbreeding van gezichteinder, opwekking en steun voor jongeren, die in zich de roepstem van den kunstgenius hoorden fluisteren, ziedaar het doel, door den stichter en huidigen voorzitter van den Essor beoogd en bereikt.
Zooals 't gewoonlijk in kringen gaat, ontstond ook hier scheuring, doch deze had geene verzwakking tot gevolg, wel integendeel! De meest ernstige en bedrijvige leden bleven hun vaandel getrouw; zij verhieven den standaard der verjongde, niet der buitensporige kunst.
Ter gelegenheid der tentoonstellingen van L'Essor hield deze kring ook voordrachten over esthetiek; altijd echter in 't Fransch, en daarover zijn we eenigszins verwonderd; immers de begaafde praeses weet zoo goed als iemand, dat er in gemeld vak ook bevoegde Vlamingen zijn. De Vlaamsche muziek werd bij zulke gelegenheden beter bedacht dan de litteratuur, maar ook in dit vak verwachten we beters in de toekomst.
* * *
Tot dan toe volgde Juliaan Dillens eigenlijk nog zijne jongelings-fantazij, dat is, hij werkte naar de invallen van het oogenblik zonder vast plan, zonder berekening; ik zou haast zeggen, zonder regel of maat; hetgeen echter niet wil zeggen, dat hij zich vermeide in 't aaneenflansen van knoeiwerk, ver van daar. Doch in zijn zoeken en streven was hij nog niet tot eene gezette overtuiging, eene persoonlijke zienswijze gekomen. De tijd om iemand in de kunst te wezen was nu voor hem aangebroken. Gedurende de jaren 76 en 77 werkte hij flink door en waagde het in laatstgenoemd jaar, deel te nemen aan den wedstrijd voor den prijs van Rome. De eerste proeve slaagde heerlijk; hij bekwam den eersten prijs met een vrouwebeeld in liggende houding, waarvan ons de titel ontgaan is (sphinge), doch de indruk, dien wij van het werk ontvingen, is ons krachtig bijgebleven. Vaste hand, zwierigheid van lijnen en treffende uitdrukking van 't gelaat, natuurlijkheid van houding, alles in dit gewrocht getuigt van hoogere opvatting, gepaard aan voldongen vakkennis.
Dat het den kunstenaar eene alleraangenaamste verrassing was, hoeft immers niet gezegd; zijn indruk was: ‘Gelukkige dag; verwezenlijkte hoop, idealen en droomen. Ik was vrij en mocht nu vier jaar lang mijnen dorst lesschen naar kennis van al wat Europa schoons en verhevens geschapen heeft!’
Hij bezocht inderdaad de voorname verzamelingen van Europa en maakte de symbolische groep Gerechtigheid als bezending uit Rome. Ik heb dit stuk altijd voor eene merkwaardige schepping van hedendaagsche klassieke grootschheid gehouden. De strengheid der lijnen, het evenwicht der deelen, de breedheid van opvatting en uitvoering maken er een zeldzaam geheel van. En zeggen, dat zulk werk, in 1880, te Brussel geweigerd werd! Toen vielen den kunstenaar de armen van 't lijf; hij was moedeloos en twijfelde eenen tijd lang aan zichzelven. Doch ook deze bui dreef over, en 't verblijden volgde op 't lijden. Na weer van 't eene werkhuis naar 't andere gedwaald te hebben, na voor deze en gene Scala's en ‘Palais Indiens,’ leelijke troniën geboetseerd te hebben, kreeg hij de bestelling van eenig beeldhouwwerk voor 't gasthuis te Ukkel bij Brussel en 't Staatsbestuur kocht hem, voor halven prijs,