't Oude deuntje
Tiereliere.... - Zoo zingt het op straat, langs de hooge, stijve burgerhuizen.
Zoo zingt het immer voort, het dartelende, luidschreeuwende orgeldeuntje.
Wild fladdert het uit 't versleten, jankende speeltuig, wild en blijde.
En hoog en wijd stoeit het rond, door de klamme, mistige lucht, over de modderige kasseien.
Voort!
En 't danst voor den rijke, als een lachend bedelmeisje, met gulden tulband en golvend haar.
En 't knikt en pinkoogt... en reikt het tinnen geldkroesje: ‘een aalmoesje, asjeblief.’
O ondeugend, krijschend deuntje.
'T was eens zoo schoon... zoo rijk... zoo mild begiftigd.
Als het trilde door 't theater, uit de zwellende borst der wereldberoemde artiste, omlooverd met zoetneuriënde vedels en stilbommelende bassen.
Als duizenden het opgetogen hoorden, in de helverlichte zaal.
't Leefde voort op de lippen van 't volk.
En 't werd gezongen... geschreeuwd, overal.
En dan... viel het, moe gehoord, als eene onteerde maagd...
Tiereliere...
Nog ontroert het, in de lompen van 't oude prachtkleed.
Verhakkeld, arm, maar lustig, altijd lustig fluistert het den aristocraat van 't genot der twintig jaar, der illusie, der liefde in de loge des schouwburgs. En fleemend als vroeger, met nog iets duivelachtig schoons, zegt het stil, heel stil... en wijst op den orgelman: ‘een aalmoesje... voor hem... o dank je.’
En blijder zingt het en schertst en schatert voort op straat, langs de hooge, stijve burgerhuizen.
Emiel Simons.