De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 5(1892)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 68] [p. 68] Rust O stilte, in u wil ik slapen gaan! Uw kleed fluweelig kom om mij slaan, Omwikkel mij met uw teederheid...! Ik voel haar over mij uitgespreid...: Rôo droomen komen heel zachtkens aan. Uit het koude leven ben ik heengegaan! Zij hebben eerbiedig me neergeleid. - Nu lig ik in zoetlieve eenzaamheid. Geen stemgezwatel verstoort mijn droom; Niet langer loop ik door 't leven loom; Mijn hoofd zal niet wieglen van moedigheid: Alle levenslast heb ik afgeleid! Nu kom niet schreien Om mijn verscheien! Waartoe zoudt gij klagen, Dat striemende slagen Geen wonden meer slaan In mijn ziel, die was zwaar en diepdroef belâan? O kom niet getreden Met wanklende schreden Naar mijn doodebaar! Hoor! uw smartgebaar Zou alleen verstoren mijn zoete rust, Daar de Dood verkoren mij heeft ingesust. O laat niet stijgen Uw krijten! Zwijgen, bleek-zwijgen Alleen voegt er om mijn doodebaar Daar ik lig te rusten van het leven zwaar! Stil...! Helblauw rinkinken Zilverklokjes luid... Wijk van mij... Ik zie blinken Het wit kleed van mijn bruid! Met haar handen slank Is zij ze gaan plukken, bleeke bloemen blank! Nu legt zij ze neder Zacht op mijn borst En fluistert teeder: ‘O kom tot mij weder Mijn lief! mijn Vorst!’ - Dan ga ik stijgen uit Tot mijn mooibleeke bruid... Allen, allen aanschouwen het wonder! Zwijgend zij wijken gaan, Daar ik kom gestaan Goudstralend voor Háar, die mij lief heeft gedaan: Zachtkens zien zij slaan Mijn arm om Haar henen, die voelt droefbelaân, En ik neem haar mee onder De blanke wade van de blije Rust. - Nu heeft die mijn Lief ook in slaap gekust. Bergh de Leeuw. 31 Dec. 1891. Vorige Volgende