en conventioneele was eene kenmerkende eigenschap der oud oostersche, der bijzanteinsche, der romaansche, der vroegste gothieke versierkunst, en leeft nog voort bij de Japaneezen en de Chineezen.
Ook door de stoffelijke middelen hebben de zoogezegde modernisten veel overeenkomst met de hoogergenoemde kunstenaars.
In het salon der XX waren een aantal patronen aanwezig voor kunstnijverheidsvakken: voor glasschildering, tapijtweverij, boek- en plaatdruk, enz. Andere werken, waarvan de cataloog niet meldt, dat zij bestemd zijn om door een nijveraar herwerkt te worden, zijn met de vorige gelijk te stellen, daar de bekomen uitslag nagenoeg dezelfde is.
Zij hebben met wat men tot nu toe eene schilderij noemde alleen de gebezigde materialen gemeen.
Welke behoefte er in de XIXe eeuw bestond, naar de vroegere kunst terug te keeren is moeilijk om zeggen.
Vele der te Brussel uitgestalde stukken berusten op eene nauwgezette en geleerde toepassing van de natuurwetten, die de lichstraling beheerschen; maar juist omdat die toepassing van wetenschappelijken aard is, heeft zij met kunst weinig of niets te maken.
Het werk der vingtisten kan dus niet beschouwd worden als de verpersoonlijking der moderne schilderkunst. Het is gansch eigenaardig, staat op zich zelve, en moet met eene andere benaming gekenschetst worden.
Hoe het komt dat die strekking in zekere kringen ophef maakt, laat zich verklaren door het aantrekkelijke van al wat buitengewoon is, stout en buitenmiddenpuntig. Men voege daarbij, dat tusschen de tentoonstellingbezoekers veel personen aangetroffen worden, die in een kunststuk alleen de voorstelling eener gedachte zoeken, zonder zich om de uitvoering te bekreunen; deze personen, zeer ontwikkeld, soms zeer geleerd, met eene dichterlijke en rijke inbeelding begaafd, zijn meer dan eens, op plastisch gebied, zoo naïef toegevend als dichterlijk, zoo ongeoefend van oog als ontwikkeld van geest.
Voor hen is vorm en kleur óf bijzaak óf onvatbaar. Bij hen kan geene sprake zijn van al wat de verdiensten uitmaakt der meesterwerken uit de Antwerpsche verzameling, der XIII, namelijk waarheid in den echten zin van het woord; waarheid berustende op aanhoudende studie en navorsching van de werkelijke wereld, in al hare uitingen; vertolking dier waarheid door middelen, die zoo getrouw mogelijk den ontvangen indruk ervan weerspiegelen, in vorm en kleur, toonschakeering en lichteffekt, aard der stoffen, doorzicht, diepte en uitsprong, handeling, gebaren, bewegingen en gelaatsuitdrukkingen.
Die kunst, evenals elke andere, berust op conventie en op zinsbegoocheling, vermits eene schilderij het gevoel van diepte en reliëf, van licht en donker geeft op een glad en gelijkverlicht paneel.
Nochtans, conventie voor conventie, staat diegene stellig de hoogste, die de natuur het meest nabijkomt, en zoo toegepast, wordt dat zij verdwijnt voor den toeschouwer om hem alleen in tegenwoordigheid te laten van een treffend tooneel, aangrijpend door natuurwaarheid. Eene schilderij waarin zulks het geval is, terwijl hare stoffelijke bewerking een genot voor de oogen oplevert, dringt onmiddellijk door tot den geest, tot het gemoed, en verdient den naam van meesterstuk.
Meer dan een dergelijk werk kan bij de XIII aangetoond worden.
De schilderingen der XX hebben andere hoedanigheden en beoogen ook een ander doel.
Daarom is eene vergelijking tusschen de twee salons onmogelijk.
P.B.