De XIII en het realisme
I
Doel der plastische kunst en hoofddoel is Genot door het oog.
Alle middelen zijn gelijk voor dit genot.
Slechts die kunst gaat zwanger aan onvruchtbaarheid, welke dit hoofddoel negeert om der wille van eventueele kansuitslagen als daar zijn: gemoedsroering, gedachtenwekking, intellectualiteit, en zoo voort.
* * *
Spreekt niet laag van dit Genot.
Er ligt eene breede toekomst voor ons ras in het louteren, verfijnen en vergrooten van de genotsbevoegdheid onzer zintuigen.
Wie voor meesterstukken der ouderen en modernen niet kan wegzinken in het zien, niet dan zien, zonder nadenken, zonder ander gevoel, zonder anderen wil dan de wellust van het oog is misschien een heel intelligente mensch maar verstaat aan het geschilderde nog niets. Zijn oog heeft behoefte aan opvoeding.
Wie denkt dat er vele ideën en veel wijsbegeerte eeuwiger zijn en hooger staan dan de gemoedstoestand en de intellectualiteit van wie zoo gezien heeft en zoo zien kan, vergist zich.
De hoedanigheid van alle gevoel is, in zich zelven, gelijk. Slechts de kracht van den indruk en onze bevoegdheid om naar den aard der indrukken ze min of meer gemakkelijk met intensiteit in ons bewustzijn te verwerken, geeft hun, in schijn, een verschillenden rang.
De methode is dus dat voor bepaalde indrukken door het oog ons gevoel zoo fijn en zoo diep zij als voor de edelste gedachten, als voor de liefde, die hoogste der hartstochten, wier bron toch ook zinnelijk is.
Genot door het oog!
Omdat het realisme met zijn goeden wil tot eerlijke, loyale weergeving van het geziene, en zijn beminnen der natuur tot in hare onbevlekte leelijkheid toe, mij de passende liturgie schijnt van het eeuwige dogma der kunst, is het mij zoo lief, al beken ik gaarne, vooreerst dat het niet alleen zaligmakend is, en daarna, dat zijn tegenwoordige vorm niet in alles voldoet.
* * *
Als formuul, een kind der eeuw, het realisme.
Als feit, zeer oud: zie Quinten Massys.
Op het artistiek gebied, een arm van den grooten socialen en wetenschappelijken stroom van positivisme, wiens wateren onze beschaving met hare letteren, hare moraal, haar godsdienst, hare politiek, hare ziel voortdragen naar de eeuw die komt.
In Frankrijk geboren: zachtjes aan, uit de romantiek, gebakerd door kunstenaars wie het ernstig leeren van den stiel tot de natuur voerde en die er dit kostbare trofee der waarheid in de kunst terug vonden en buit maakten: Troyon, Millet, Rousseau, Rosa Bonheur, Courbet, en met dezen de meer bewusten, de mannen der tendenz: Bastien Lepage, Manet.
Hoofdzakelijk, en in den beginne, bijna uitsluitelijk: landschapschilders.
Daarna een voortdringen naar de figuur, het omsingelen dier hoofdstad van het oudere, en - langs een weg van landschap met figuren, moderne volkscenen, portretten - de victorievlag geplant binnen de vesting, met het naakte, in de arme leelijkheid onzer moderne vormen!
* * *
In de Fransche School is de invloed van Bastien Lepage tot voor een tiental jaren zeer groot geweest, nu gedaald. Daarna, Manet. Heden, eene inrichting, nog zwak, die een tijd afgeweken was naar de blauwe bloemen van het land der droomen, maar die van haar uitstapje terugkeert met eene zeer interessante techniek: Besnard.
* * *
Als bijzonder voorwerp van belangstelling kenden de oudere realisten de kleur, zoeken de nieuweren naar licht.
Als faktuur drie groepen: de volle, dichte pâte van Bastien en zijn school; de ineens gelegde toon van Manet; de zeer lichte, vloeiende manier van Besnard.
De eerste overheerscht met min of meer fijnheid.
Algemeen kenmerk is de liefde voor heldere tonen, en een groote eerbied voor de frischheid der kleur wat alleen te bereiken is door het zoo weinig mogelijk bewerken en mengen der verwen.
* * *
In het buitenland heeft de van Frankrijk uitgegane aanstoot eene zeer veelzijdige realistische beweging verwekt.
Ook ten onzent.
Meer dan eene personaliteit staat hier hooger dan de Fransche meesters: zoo, op het gebied van het landschap, - in de beperkte opvatting die Ued. kent, een dagelijksch hoekje onzer velden, met een paar menschen, - is geen levend Fransch schilder van de zelfde richting, de evenknie van Courtens, Verstraete of Claus. Den onzen ontbreekt alleen de groote publiciteit der Parijzer pers.
Maar indien wij het elders geleerde beter dan de leermeesters ontwikkelen, kan ik niet zien dat nieuwe stroomingen van ons uitgaan.
Daar ligt de wroeging en zij is pijnlijk.
Want het is hard eens het heele kunstleger van Europa aangevoerd te hebben en niets meer te zijn dan een brave luitenant, die wel begrijpt en goed uitvoert.
Nergens is die rol minder vereerend dan in Antwerpen.