| |
Spreekwoorden en volksgezegden
Weleens zoeken onze kunstenaars tevergeefs naar een gepast onderwerp; edoch wanneer men overweegt dat er bij het volk een zoo rijke schat van zinspelingen en gezegden voortleven, welke daardoor juist zoo echt nationaal en eigenaardig zijn, komt men tot de meening dat zij de aandacht verdienen der moderne schilders, des te meer dat zij aan oude meesters in het vak als Breughel, Teniers en Jordaens zoo menigmaal ter hulp kwamen en aanleiding gaven tot het daarstellen van gewrochten die nog op onze dagen de bewondering afdwingen. Zij laten de verbeelding volle vrijheid, sluiten geene bijbedoelingen uit, en worden daardoor toepasselijk op toestanden van alle tijden. Van dit standpunt beschouwd, schijnt het ons niet ongepast uit de aanzienlijke verzameling spreekwoorden door den heer Emm. Rosseels aangeteekend, overigens onder andere opzichten aanbevelenswaardig, eenige aan de lezers der Vlaamsche School mede te deelen.
| |
Elke klok behoeft een klepel.
Zonder klepel of slaghamer zou eene klok hare bestemming missen. Zoo ook zijn er veel dingen welke afzonderlijk bestaande, weing of niets zouden beteekenen, maar vereenigd met hetgeen er bij behoort, hun nut hebben. Om slechts te spreken van 't geen ons 't eerst in de gedachte komt, wat is, bij voorbeeld, een man zonder vrouw in de wereld, een huwelijk zonder kroost, een jonge schoone zonder splint, een vijver zonder water, een vedel zonder strijkstok, een uurwerk zonder wijzers, enz.? Dit alles kan op zichzelven bestaan, doch dit bestaan mist alsdan geheel en al het doel waarom het bestaat, zoolang er niet aan toegevoegd wordt wat er bij behoeft om aan zijne bestemming te kunnen beantwoorden. De klepel is dus, als 't ware de ziel der klok, zooals de vrouw de vollediging des mans, het kroost de bezegeling van het huwelijk, het geld de bruidskroon der schoone vrijsters, het water de beteekenis van den vijver, de strijkstok de levenswekker der vedel en de wijzer de spraak van het uurwerk is. Op dit alles en nog veel andere dingen van dien aard is bovenstaande spreekwoord van toepassing.
| |
Van den nood eene deugd maken.
Het gebeurt niet zelden in het leven dat de mensch verplicht is van den nood eene deugd te maken, dat wil
| |
| |
zeggen: zich iets te getroosten dat juist het omgekeerde beteekent van hetgeen ons lief is. Teleurstellingen zijn geene zeldzaamheden in de wereld, zij groeien op het veld der verwachtingen als het onkruid op eenen graanakker en wie ze zich niet getroosten kan, vervloekt wel eens het leven dat zooveel onaangenaams, zooveel bitters bevat. Wijze en verstandige menschen laten zich echter door geene wederwaardigheden zoozeer ontmoedigen dat zij tot wanhoop komen, en hoe moeilijk het hun ook soms valle, zij maken van den nood eene deugd en verlichten daardoor het leed dat hen op het harte drukt. Er zijn echter een menigte lieden, die min redelijk zijn, en meenen de zelfde aanspraak te mogen maken op het geluk, dat soms anderen die ten deel valt, en, wanneer zij dan daarvan verstoken blijven, zich als slachtoffers eener onbillijkheid beschouwen. Misdeeld als dezulken zich wanen, zouden zij veeleer onzen lieven Heer een proces aandoen, konden zij dit, dan goedschiks van den nood eene deugd maken. Dit is vooral het geval bij de oude vrijsters, die hun boontje te weeken hadden gelegd in de hoop een lieven levensgezel aan hun lijntje te krijgen en echter verplicht worden op het wereldtooneel in de rei der maagden te blijven optreden. Indien het iemand hard en zwaar valt zich aan een ongelukkig lot te onderwerpen, dan is het voorzeker deze arme sukkels.
| |
Eigen leed gevoelt men het best.
Vaak verneemt men dit spreekwoord waar menschen als om prijs tegen elkander op klagen over de wederwaardigheden van allen aard, welke zij op hunnen levensweg ontmoeten. Gewoonlijk meenen zij, die zich over hun lot te beklagen hebben, dat zij er het ergst aan toe zijn en niemand een zwaarder kruis te dragen heeft dan zij. Wie eigenlijk het ongelukkigst heeten mogen, zijn gewis zij, die zich inbeelden het te wezen. Van daar dan ook dat het moeilijk, zoo niet onmogelijk is over het leed van anderen te oordeelen. Het is niet uit te maken welke toestanden het pijnlijkst zijn, bij voorbeeld, die der moeder, welke haar eenig kind door den dood verliest, óf die van het meisje dat door haren geliefde, welke haren afgod was, verlaten werd; die van den gierigaard wiens schatten men ontvreemdde, óf die van den landbouwer wiens oogst en have door brand werden vernield; die van den kunstenaar, welke door blindheid getroffen wordt; óf die van den arbeider welke bij gebrek aan werk zijn gezin door ellende ziet verkwijnen. Al deze menschen lijden en gevoelen zich diep rampzalig, doch wie het meest? Niemand beter dan zij die in zulke enge schoenen zitten, weten welke pijn zij aan de voeten verduren.
| |
Oog in 't zeil!
Deze uitdrukking is eene waarschuwing tegen een of ander dreigend gevaar, eene vermaning tot voorzichtigheid, eene aanbeveling voor de onervarenen op het pad des levens. Zooals een schip in zee eenen afgrond onder zich heeft, waarin het verzinkt wanneer de stuurman niet oplet, zoo ook heeft ieder mensch eenen afgrond onder zich, waarin hij neerstort, zoo hij niet toeziet en de klippen weet te vermijden, welke zich zoo talrijk voordoen op des levens zee. Wie oog in 't zeil houdt, heeft groote kans, zonder averij zijn vaartuig in veilige have te brengen, terwijl integendeel zij, die te veel op weer en wind vertrouwen en insluimeren, gewoonlijk op hunnen tocht, veel teleurstelling en leed ondervinden en bovendien nog schipbreuk lijden.
| |
Het is moeilijk te jagen met onwillige honden.
En nog moeilijker is het met onwillige menschen om te gaan en iets goeds tot stand te brengen. Dieren kan men met zweep of knuppel tot gehoorzaamheid brengen, maar menschen niet. Indien goede woorden, ernstige vermaningen of strenge bedreigingen niet baten om redelijk en onderworpen te maken, dan is het 't best dezulken zonder genade over te geven aan het lot dat zij zich zelven door hunne onwilligheid hebben voorbereid. Onwil is dan ook nog al vaak oorzaak dat sommige lieden met de ellende kennis maken en geen medelijden verwekken, hoe treurig hun toestand ook zij. Wie niet luisteren wil moet voelen.
| |
Eigen haard is goud waard.
Zijn over het algemeen de menschen gehecht aan de plaats waar zij gewonnen en geboren werden, nog veel meer zijn zij dit aan het huis waarin zij verblijven, omringd door degenen welke zij de hunnen noemen en met wie zij het zelfde lot deelen. Hoe nederig of armoedig dezen haard ook zij, hoe weinig liefs of hoeveel leeds daar ook ondervonden worde, ter wille van de geliefde wezens die daar met ons leven, genieten of lijden, is en blijft het een tehuis dat aantrekt en boeit en waar men zich, ofschoon er niet altijd blijde dagen beleefd worden, nog immer beter gevoelt dan elders waar meer genoten of minder geleden wordt. Over het algemeen zijn er aan eigen haard zulke lieflijke ervaringen, zulke dierbare herinneringen, zulke onvergetelijke levensfeiten verbonden, dat er eene leemte in ons hart ontstaat en wij een diep heimwee gevoelen, wanneer wij er een tijd lang van verwijderd leven moeten.
| |
Wie 't dichst bij 't vuur zit warmt zich het best.
Hierbij dient aangemerkt dat zij die het dichtst bij het vuur zitten ook het meest gevaar loopen hunne vingeren te branden of hunne kleeren te zengen. Er bestaat nog een ander spreekwoord van dezelfde beteekenis als het bovenstaande, namelijk: wie het dichtst bij de schotel zit, kiest de de beste brokken. Ook hierbij is aan te merken dat het van zelfs spreekt, dat, wanneer men gelegenheid heeft te kunnen kiezen, men altijd het beste voor zich neemt en het mindere voor anderen laat. Maar of er onder hen, die min of meer van de schotel verwijderd zijn, zich geen mede-aanzitters bevinden die meer aanspraak mogen maken op de beste brokken dan hij die het dichtst bij de schotel zit, wordt in zulke gevallen schier altijd bevestigend beantwoord. Maar wat daar aan te doen? Wie de haver verdient, krijgt ze niet, is van ouds gekend. De wereld is ook zoo vol van gulzigaards en zelfzuchtigen. Geen wonder dus, dat dezulken, of zij er al of niet recht op hebben, altijd en overal tot de eerste en de beste plaatsen doordringen. Gulzigheid en zelfzucht zijn gewoonlijk onbeschaamd. Hunne leus is: Hebben is hebben en krijgen is de kunst.
Emm. Rosseels.
| |
| |
Portret van Quinten Matsijs, door hem zelven geschilderd
|
|