Het museum Kums
Sedert een paar maanden is Antwerpen verrijkt met een Museum, dat het te danken heeft aan den verlichten kunstzin eener Antwerpsche familie, en wezenlijk onze stad tot eer en sieraad strekt.
De heer Eduard Kums, verleden jaar gestorven, was een hartstochtelijke kunstliefhebber, en met de jaren was zijn zucht tot verzamelen gedurig aangegroeid. Eerst had hij moderne schilderijen van eigen en vreemde meesters gezocht, later wierf hij ook oude kunststukken, vooral Hollandsche en Vlaamsche, aan. Het huis, dat hij op de Paardenmarkt bewoonde, was gedurende zijn leven, onder en boven, in groote en kleine kamers, behangen met schilderijen en porselein.
Na zijne dood werd dit alles eigendom zijner weduwe en kinderen, die, met loffelijken eerbied voor dien kunstschat, hun woonhuis lieten herinrichten. Dit huis, in de verleden eeuw gebouwd, was sedert dien in twee woningen gesplitst: in het begin van het loopende jaar, werden de twee huizen weer tot een enkel vereenigd, en de benedenkamers ervan tot een Museum ingericht, dat tegen matigen inkomprijs voor het publiek werd toegankelijk gesteld. De schilderijen vullen vijf van de zes salons; eene zesde zaal is bewaard gebleven zooals zij oorspronkelijk gemeubileerd was en hare stoffeering bestaande uit prachtvolle muurtapijten, zolderschilderingen en schoorsteensierselen, is eene aantrekkelijkheid te meer voor den bezoeker.
Vooral aan moderne schilderijen is het Museum Kums rijk, en onder de modernen zijn vooral de Franschen glansend vertegenwoordigd. Wie weet van welke beteekenis deze school is in de jongste kunstgeschiedenis, en hoe zelden hare voortbrengselen in ons land aangetroffen worden, zal de eigenares zooveel te dankbaarder zijn hem deze gelegenheid tot kennismaking met die meesterstukken aan te bieden.
De Vlamingen zijn wel is waar nog al talrijk vertegenwoordigd, maar onder hen zijn er, als in elke verzameling, wier begin van 50 jaren vroeger dagteekent, vele stukken, die nu weinig anders dan een kunsthistorisch belang opleveren: werken van Ommeganck, Verboeckhoven, Van Brée, De Keyser, Ferd. de Braekeleer, Wappers, Achenbach en meer andere. Onder deze echter valt met lof te vermelden de Volksoploop te Gent in den tijd der Van Arteveldes, door Wappers, een forsch, eenigszins ruw geborsteld doek, dat veel van eene schets heeft, maar van zeer voordeelige zijde 's meesters verdiensten als colorist laat uitkomen.
Van Leys vindt men er vijf stukken, waarvan een, Eene jonge naaister, behoort tot zijne vroegste jaren en onder den invloed van zijnen leermeester Ferd. de Braekeleer is geschilderd. Twee andere, Lodewijk XI het gerechtshof binnenrijdende, en de Galerij der vrouwen in de oude Synagoog van Praag, dagteekenen van zijn tweede tijdperk en zijn van donkeren, fluweelachtigen, met gulden licht fonkelenden toon; de twee laatsten: Gretchen en de Twee Magistraten zijn in zijne laatste, archaieke manier.
Van Alfred Stevens bezit de verzameling twee kapitale stukken: een vrouwenmodel in een atelier, en La dame aux Camelias, van het beste wat de Vlaamsche kleurenvirtuoos te Parijs voortbracht.
Vermelden wij nog vier Madou's, een dierenstuk van Jozef Stevens, een vrouwenportret van Gallait en een klein stukje van Dyckmans, om de lijst der merkwaardige moderne Vlaamsche stukken te volledigen.
Meesterwerken uit de moderne Fransche school zijn er in overvloed, te veel om op te sommen. Vermelden wij slechts twee stukken van Millet, de Waterdraagster en de Kudde, de schaapskooi verlatende, het eerste eene vrouw in matten vlokkigen tint, uitkomende op een achtergrond van geroosterden toon, in denzelfden trant dus als 's meesters beroemde Angelus; een kleine keurige Meissonier, een goede Corot, vier stukken van Diaz, twee van Troyon, drie van Th. Rousseau: een Zonsondergang, in rijken kleurengloed, een Avondschemering, in zijnen stillen trant, sober van kleur, maar grootsch van lijn; en een breed behandeld dorpsgezicht.
Van Marilhat een groot landschap, eene berghelling, met warm verlichten voorgrond en donkere boomen tegen een diep blauwen Italiaanschen hemel, een Zonsondergang, door Jules Dupré, pikzwarte boomen tegen fantastisch verlichten hemel; een Fromentin, Het Land van den Dorst, Arabieren, in de ongenadig droge woestijn bezweken bij gebrek aan water: alle drie meesterstukken der kunstenaars.
Van andere schilders van het Oosten: Eugène Delacroix, Decamps en Gérome, vinden wij stukken, schitterend van kleur of verbazend door de vaardigheid, waarmee het penseel werd gehanteerd.
Van de meesters, die tot Frankrijk noch de Nederlanden behooren, treffen ons een portret door Munkacsy, aangenaam van schildering, licht van kleur; van Alma Tadema, eene badslavin tegen een wit marmeren wand, merkwaardig, omdat het dagteekent van 1855 en bewijst dat in zijn eersten tijd, toen hij onder Leys' invloed stond, de meester dit zijn geliefkoosd onderwerp reeds zoo malsch en keurig afbeelde; van Boldini een zeer geestig Atelier, in Fortuny's trant; van dezen laatste een klein stukje; van Goya een