De Vlaamse School. Nieuwe reeks. Jaargang 4
(1891)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De–Keulen, Frankfort, KasselIn elk dezer steden bevindt zich een Musaeum, minder befaamd en bezocht dan de reusachtige verzamelingen van Munchen, Dresden, Berlijn en Weenen, doch niettemin, evenals dat van Brunswijk, zeer belangrijk in verschillige opzichten. Te Keulen komt men voornamelijk de oude Keulsche school bestudeeren, welke na de Italiaansche met Cimabue, doch nog vóor de Vlaamsche met Van Eyck ontstond. De oudste vertegenwoordiger dier school is meester Wilhelm, van wien eene kronijk in 1380 met lof gewaagt. Behalve eenige overblijfsels van vergane muurschilderingen in het raadhuis te Keulen, namelijk eenige verbleekte mannenhoofden, welke thans bewaard worden in 't Musaeum, is er van hem niets met zekerheid bekend, doch verschillige tafereelen worden hem toegeschreven. Onder deze bezit Keulen zijn voornaamste, de bekende Madonna met de bloeiende Boon. Zij stelt Jezus' moeder voor, die op den rechterarm haar kind houdt en in de linkerhand een boonentwijgje in de bloem. Onder al de vroeg-middeleeuwsche afbeeldingen der H. Maagd, treft men er wellicht geene tweede aan, zoo bevallig, zoo naïef bekoorlijk als deze. De hoofdman der Keulsche school is Stefan Lochner, een tijdgenoot van Hans Memling, wiens leven veel overeenkomst aanbiedt met het zijne. Lochner is reeds een volmaakt kunstenaar, een der schitterendste vertegenwoordigers van de Gotische schildering. Wie te Keulen zijne beide gewrochten zag, Maria in de Rozenhaag, in 't Musaeum, en de groote altaartafel met vleugels in de Agneskapel van den dom, schat hem bijna zoo hoog als Van Eyck en denkt aan Quinten Matsijs. Het eerste dier twee stukken is wellicht het liefelijkste tafereel, door het tijdvak van algemeene Mariavereering voortgebracht. Verbeeld u de Moedermaagd, met eene juweelenkroon gesmukt, midden in eene malsche weide onder een priëeltje van rozen gezeten. Een bekoorlijk Jezuskind, dat een appeltje in zijnen linkerpol houdt, zit op haren schoot. Vier engelen, neergehurkt in 't gras bij hare voeten, spelen op de harp, het orgel, de luit en de mandoline, terwijl andere engelen roosjes plukken of vruchten reiken. In het bovendeel der schilderij zweven nog twee engelen, die een brocaten gordijn openschuiven, als ware het om de wereld dit verrukkelijk schouwspel te toonen. Teekening en kleur wedijveren met elkander in poëtische betoovering. Op het tweede stuk van Lochner zong Heinrich Heine het gekende liedje: Im Rhein, im schönen Strome,
Da spiegelt sich in den Well'n
Mit seinen grossen Dome
Das grosse, heilige Köln.
Im Dom, da steht ein Bildniss,
Auf goldenem Leder gemalt;
In meines Lebens Wildniss
Hat 's freundlich hineingestrahlt.
Es schweben Blumen und Englein
Um unsere liebe Frau;
Die Augen, die Lippen, die Wänglein,
Die gleichen der Liebsten genau.
Het beroemde ‘Dombild’ is een drieluik, omstreeks de helft der xve eeuw gemaald voor de kapel van 't raadhuis. De geslotene deuren stellen de Boodschap voor, het middenpaneel verbeeldt de aanbidding der drie Koningen, terwijl de zijstukken rechts eene schaar van lieftallige maagden vertoonen, de H. Ursula aan 't hoofd, en links eenen ridderstoet, geleid door den H. Gereon. Ongelooflijk is de kleurenpracht, die u tegenstraalt, wanneer het drieluik opengaat; vooral de Aanbidding munt door treffende schoonheid uit. De zorgvuldige teekening doet aan Van Eyck en Memling denken, het schitterend coloriet herinnert den Nood Gods van Matsijs. Naar onze meening neemt het meesterstuk van Stefan Lochner den eersten rang in tusschen de velerlei Aanbiddingen, door Gotieken geschilderd. Zijne eenige weerga is het veelbewogen tafereel van Gentile da Fabriano in de Academie van Florencië. Onder de belangwekkendste oude schilderijen uit het Keulsch Musaeum zullen we enkel nog vermelden de zoogenaamde Lijverbergsche Passie, eene volgreeks van acht stuks, waarvan het merkwaardigste de Kruisafdoening voorstelt. Het Musaeum van Frankfort, Staedel'sche Kunst-Institut geheeten, naar den man, aan wien het zijn ontstaan te danken heeft, is in- en uitwendig zeer fraai. Het bevat, benevens eene kostelijke verzameling teekeningen en platen, en goede plaasteren afgietsels naar de schoonste beeldhouwwerken der oudheid, der middeleeuwen en der renaissance, eene gallerij van schilderijen, die in de kunstwereld tamelijk hoog staat aangeschreven. Daargelaten verscheidene zeer verdienstelijke gewrochten van vroegere Italiaansche en Spaansche meesters, en van moderne Duitsche, als b.v. Veit, Overbeck, Lessing en Achenbach, begroeten wij, Vlamingen, er eenige meesterstukken uit onze eigene- en uit de Hollandsche school. Van Rogier Van der Weiden hangen er schoone paneeltjes, o.a. De H. Maagd met St. Pieter, St. Jan, St. Cosmus en St. Damiaan. Antoon Van Dyck is waardig vertegenwoordigd door een Portret van eenen Jonkman, Lucas Van Uden | |
[pagina 167]
| |
door een puik landschapje, Frans Snyders door twee groote doeken, Peter Neefs door zeer fraaie kerkstukken. Rembrandt, en beter nog Frans Hals, komen er tot hun recht, terwijl de Ruysdaels, nevens de kleinmeesters, vooral Peter de Hooch en Geeraard Terburg, er met prachtige werken schitteren. Dan, hoeveel belangrijke dingen de hoogergenoemde gallerijen ook bezitten, oneindig gewichtiger nog voor de studie van onze en de Hollandsche school is het Musaeum van Kassel, op zichzelf een net gebouwtje in den stijl der wedergeboorte, gelegen in eene prachtige omgeving. Het bevat vier zalen en twintig cabinetten, alle goed verlicht, waarin, volgens den nieuwen cataloog van 1888, niet minder dan 772 groote en kleine schilderijen hangen. Die cataloog is een model in zijnen aard. Zeer duidelijk gedrukt op fraai papier, telt hij lxxii + 462 groot 8o blz. en kost, in netten linnen stempelband, slechts 2 Mark of 2 frank 50! Is de verzameling niet heel aanzienlijk in getal, haar gehalte dwingt althans eerbied en bewondering af. Aan Gotieken is zij niet rijk, maar zij bezit meer dan 400 werken van Vlaamsche en Hollandsche meesters, volgens den cataloog verdeeld over de Nederlandsche scholen der xvie eeuw (19), de Vlaamsche school der xvie en xviie (129) en de Hollandsche scholen der xviie eeuw (262). Op weinige uitzonderingen na zijn al de Vlaamsche en Hollandsche schilders uit de groote eeuw vertegenwoordigd, en verscheidene hunner door gewrochten van eersten rang. Rubens heeft er 10 stukken, waarvan de helft het vermelden waard zijn: Een held door de Victorie bekroond, De dronken Hercules, Jupiter en Kallisto, Atalante, aan wie Meleager den kop des calydonischen evers overreikt, - eene tweede, gewijzigde bewerking van ditzelfde onderwerp hangt te Munchen in de Pinacotheek, - Diana met nymphen, door saters overvallen. Van Antoon Van Dyck zijn er 12 portretten, waaronder zeer merkwaardige, zooals dat van Frans Snyders met zijne Vrouw. In zijne ‘Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool’ spreekt Max Rooses met geestdriftigen lof over die waarlijk overschoone dubbelbeeltenis, die eenen onvergankelijken indruk op ons gemaakt heeft en gewis tot Van Dyck's geniaalste scheppingen behoort. Jacob Jordaens pakt er als portret-, fabel- en zedenschilder uit met niet minder dan 10 meestendeels zeer belangrijke doeken. Wij wijzen slechts op de volgende nummers: 94, Opvoeding van Bacchus, 92, De Sater bij den Boer, 96, de zoogenaamde Papeter, 99, De Koning drinkt en eindelijk 98, een Familieportret, bestaande uit negen levensgroote personages. De 8 landschapjes van den Fluweelen Breughel volstaan niet om dezen uitstekenden kunstenaar naar waarde te doen kennen, doch tusschen de 10 paneelen van David Teniers zijn er fraaie, waaronder vooral vermeldenswaardig zijn de twee groote stukken: Intrede der aartshertogin Isabella te Brussel en te Vilvoorden. Het groot stuk van Gaspar De Crayer, de Aanbidding der Herders, (104), is een heerlijk werk, dat echter dezen artist betwist wordt, waarschijnlijk ten onrechte. Oneindig gelukkiger nog dan de oudere Vlaamsche meesters zijn de Hollandsche uit den heldentijd vertegenwoordigd, zoodanig dat men zich een nogal duidelijk denkbeeld kan vormen van heel de school. Immers, van Terburg, Gaspar Netscher, Jan Steen, Gabriël Metzu, Adriaan Van de Velde, Salomon en Jacob Ruysdael, en Filips Wouwerman vooral prijken er stukken van de beste soort. Frans Hals en Rembrandt wou ik afzonderlijk noemen. Van den eerste hangen er zulke puikgewrochten, dat men zijn genie, buiten Haarlem, in geen Musaeum zoo juist beoordeelen kan als te Kassel. Wat Rembrandt betreft, die pronkt er met niet minder dan 20 schilderijen, dat is zooveel als in al de verzamelingen van Nederland te zamen! En de verschillige onderwerpen, door den ‘vorst der (Hollandsche) helden van 't penseel’ behandeld, komen in de reeks voor, namelijk: 12 portretten, 4 studiehoofden, 2 landschappen en 2 bijbelsche onderwerpen. Onder de portretten munten uit dat van Rembrandt zelven met den stormhoed, dat van den schrijf- en rekenmeester Coppenol, des schilders vriend, dat van den dichter Krul, en bovenal het conterfeitsel van 's meesters bruid, Saskia van Uylenburgh, de kostelijkste parel van den rijken schat, waarvan in ons Musaeum eene zeer fraaie oude kopij berust. Op hoeveel doeken van Rubens wijzen wij niet dadelijk de beeltenis aan van Isabella Brant of Helena Fourment? Doch Rembrandt heeft zijne eerste, vroeg gestorven vrouw Saskia met niet minder liefde altijd opnieuw geëtst en gemaald. In het prentencabinet van Berlijn bewaart men eene zilverstiftteekening van hem, eene vluchtige schets naar eene jonge vrouw met eenen grooten hoed op en een bloemeken in de hand; onderaan leest men: ‘Dit is naer mijn huijsvrouw geconterfeit do sij 21 jaer oud was den derden dach als wij getroudt waeren de 8 junijus 1633.’ Te Dresden hangen twee der allerschoonste portretten van Saskia, waarvan het eene, haar voorstellende op den schoot van haren joligen echtgenoot, door graveerkunst en photographie heel de wereld door verspreid werd.Ga naar voetnoot(1) Het stuk van Kassel overtreft echter de andere door de teedere zorg, de angstige toewijding, die uit teekening en coloriet beide zoo betooverend tot den toeschouwer spreken. De H. Familie, bekend onder den naam van Houthakkersfamilie, en meer nog Jacobs Zegen behooren tot de beste bijbelstukken van Rembrandt. De aartsvader Jacob, met langen grijzen baard, heeft zich in zijn bed opgelicht, ondersteund door zijnen zoon Jozef. Bij de sponde bevinden zich zijne beide kleinzoontjes, die hij beurtelings de | |
[pagina 168]
| |
hand zegenend boven het hoofd gaat leggen. De moeder der twee knapen woont met innige belangstelling de plechtigheid bij. Het Groote landschap met puinen op den berg wordt door velen voor het volmaaktste onder de landschappen van Rembrandt gehouden, en inderdaad, hoe eenvoudig van samenstelling en stil van toon het ook zij, uit geen enkel ander grijpt u de bekoring der poëzie zoo sterk om 't hart; het is onloochenbaar een brokje natuur, waargenomen en weergegeven door eenen genialen, eigenaardigen, zeer oorspronkelijken kunstenaar, dat voelt elk, die op het ietwat melancolisch paneel staat te turen. Het lag niet in onze bedoeling, een eenigszins volledig overzicht te geven van de drie verzamelingen; wij wilden alleenlijk de belangstelling der liefhebbers opwekken voor musaea, minder luid geprezen dan veel andere, welke nochtans niet rijker zijn aan puikgewrochten van de scholen uit het Noorden. Frans Van Cuyck. |
|