om schoonheidsgevoel, en soms stelselmatig tegen alle aangenomen wetten van schoonheidsleer in.
Onnoodig hier te zeggen dat die wetten niet als onfeilbaar moeten beschouwd worden, en dat de middelen in vroeger jaren aangewend, mogelijk hunnen tijd gehad hebben; doch, zoo men dit gereedelijk aanneemt, is men gerechtigd te vragen wat in de plaats gesteld wordt om hetzelfde doel te bereiken, en die vraag blijft, ons dunkens, onbeantwoord.
Wij hebben gezien dat sommige schilderijen, die nochtans eene wereldberoemdheid verworven hebben, zeer gebrekkig zijn onder opzicht der techniek; maar toch beroemd blijven ondanks die gebreken; en, voorwaar, de kunst heeft wat techniek betreft, aanzienlijke vorderingen gedaan. Een beeld geschilderd in den trant van eenen Engelenval van Bosch, of eenen Alchimist van Breughel, zou zonder genade van der hand gewezen worden in onze tentoonstellingen.
Maar hoe komt het dan dat beelden, waarvan de stoffelijke uitvoering oneindig hooger staat dan vele werken, waaraan de openbare stem den naam van meesterstuk vergunde, niet den algemeenen bijval genieten, welke aan de laatste te beurt viel? Is het niet omdat de oude meesters in hunne tafereelen hun gemoed wisten uit te storten, en alhoewel weleens door gebrekkige middelen, toch treffend hunne gewaarwordingen weergaven, en dat hunne werken alzoo hoofdzakelijk de kinderen hunner ziel zijn, terwijl bij de moderne schilders, lichamelijke begaafdheden, vaardigheid van oog en hand, meer in eere gehouden worden?
Uit drie oogpunten werden in deze vergelijking tusschen de oude en nieuwe schilders, hunne werken beschouwd. Het zijn de drie bestanddeelen van elk kunstgewrocht: De vinding, het onderwerp en de wijze zijner voorstelling; - de esthetiek, de goede smaak, het schoone, bevallige, aantrekkelijke dezer voorstelling - en eindelijk de techniek: teekening, schildering, behandeling der grondstoffen.
Wat dit laatste aanbelangt, heeft onze eeuw weinig of niets aan de voorgaande te benijden. Het tweede daarentegen schijnt van dag tot dag meer verwaarloosd te worden, of de waarde ervan minder herkend; terwijl het eerste slechts nog door eenige beoefenaars in acht genomen wordt.
Uit bijna al de werken der meesters uit de verleden eeuwen blijkt dat zij bekend waren niet alleen met de wereldsche, maar ook met de gewijde geschiedenis, de fabel- en de godenleer; daaruit trokken zij meermaals de onderwerpen hunner tafereelen, en de kennis die zij erin opdeden diende hun tot gids voor de behandeling van tooneelen uit hunnen leeftijd. De moderne kunst put aan die laatste bronnen niet meer; zelfs poogt zij niet die oude gedachten, die toch steeds een brokje eeuwige waarheid inhouden, in een hedendaagsch kleed te steken of met de tegenwoordige beschaving in verband te brengen. Zij bepaalt zich bij het ophangen van hedendaagsche tooneelen, zonder bijbedoeling, zonder zinspeling, en houdt het voor meer verdienstelijk waar dan waarschijnlijk te zijn; daarvan grootendeels dan ook het ondichterlijke harer voortbrengselen; want, daargelaten dat
Le vrai peut quelquefois n'être pas vraisemblable,
wordt het slaafsch weergeven van de natuur droog, mekanisch, en daarin zal de photografie, die tegenvoeter en aartsvijand der kunst, immer de bovenhand hebben, omdat overdreven waar zijn niet meer kunstig is; omdat de toondichter, die op het klavier den zang der vogelen interpreteert, immer dieper zal roeren dan den boerenjongen die op eenen doorboorden krieksteen, nauwkeuriger nochtans, den waterslag der vink of het gekweel des nachtegaals nafluit.
En, om op onze tentoonstelling terug te komen, hoeveel tusschen de twee honderd landschappen, stad- en zeegezichten, die zij van inlandsche meesters bevat, zou men er aantreffen, die door poëzie, kleur en coloriet schitteren, en waaraan het denkvermogen, de intellectueele kracht des schilders iets bijzet. De geschiedenis wordt er slechts door een twintigtal doeken vertegenwoordigd, het portret door zestig, terwijl er nagenoeg honderd vijftig genre- en zedenschilderijen voorhanden zijn, waartusschen weinige een belangwekkend tooneel voorstellen; bijna geene spreken tot den geest, zij laten het gemoed onverschillig.
De personages zijn doorgaans boeren of geringe lieden, zeer alledaagsch onder alle opzichten; geene enkele echt moderne scène uit de meer beschaafde denkende en fijner voelende klas der samenleving, geene daden of driften die belang inboezemen door hunne edelheid of hunnen gruwel, geene hartstochten of dramatische handeling, geen dier typen of karaktervolle figuren, hetzij in portret, hetzij historiek of allogoriek beeld, die treffen en eene diepe herinnering nalaten het leven lang, werken van phrenologen of physionomisten, als portretten van Holbein, van Dyck, Simon de Vos, Frans Hals; of zinnebeeldige figuren van Rubens, Floris of Jordaens.
Wat eens tot luister strekte aan de moderne en de middeleeuwsche kunst zoowel als aan de kunst der oude Grieken en Romeinen; laat bij de modernisten slechts schrale sporen na. Groote kunst, zelfs op kleine schaal behandeld, bestaat niet meer.
En wat is de oorzaak van dien toestand. Is zij niet te zoeken in het feit dat de toegang tot de kunstenaarsloopbaan al te gemakkelijk gemaakt wordt. Zou men niet aan de kunst eenen uitstekenden dienst bewijzen met meer bekwaamheid te eischen van de jongelingen, die zich in de werkzalen onzer al te talrijke kunstscholen verdringen, alvorens ze te aanvaarden; en met zich veel strenger te toonen bij het opnemen van schilderijen in onze openbare tentoonstellingen.
Onze kunstenaars zelven schijnen dit te verlangen, althans ziet men, dat zij kleine kringen vormen, als de xiii bijvoorbeeld, waar slechts eenige uitgekozenen uitgenoodigd worden; en zij ook zouden wellicht met genoegen boven den ingang van elke Academie de volgende, eenigzins gewijzigde, verzen van Boileau zien prijken:
Soyez plutôt maçon si c'est votre talent
Ouvrier estimé dans un art nécessaire
Que sculpteur du commun, et peintre du vulgaire.
Het is niet voldoende, om den titel van kunstenaar waardig te worden, aanleg te bezitten en de begaafdheid om op geestige wijze de natuur te aanschouwen. Die aanleg, die begaafdheid, moet gelouterd en versterkt worden door