school gesticht te Turnhout. Later zullen wij Herenthals hare school voor lijnteekening in school van kunstteekening zien herscheppen.
Gij weet, Mijnheeren, welke uitbreiding deze onderwijsgestichten hebben genomen. De openbare machten, de regeering, de provincie en de plaatselijke besturen bejegenen dezelve steeds met de grootste blijken van toegenegenheid.
Sommen wij hier enkel op, voor wat de koninklijke academie van Antwerpen betreft, de koninklijke besluiten van 1840, 1846, 1854 en 1865, welke haar programma merkelijk uitbreidden door er nieuwe leergangen bij te voegen. Ook werd in 1847, de prijskamp van Rome gansch heringericht. In 1821 was hij toegankelijk gesteld geworden aan al de leerlingen, die in eene school of academie van het koninkrijk hadden gestudeerd. Na 1841 werd er geene andere voorwaarde meer vereischt dan degene van Belg en beneden den ouderdom van 30 jaar te zijn.
Te rekenen van 1847 werd de prijskamp, welke tweejarig was, jaarlijks gemaakt, en er werd hem niet alleen de schilderkunst en de beeldhouwkunst als onderwerp opgelegd, maar ook nog de graveerkunst en de houwkunst.
Doch de belangrijkste herinrichting welke de academie van Antwerpen onderging, was die van 1885.
De nieuwe herinrichting, noodzakelijk geoordeeld, om de academie op de hoogte harer zending te behouden, is gegrond op de verdeeling van het gesticht in twee afzonderlijke afdeelingen:
de eigenlijk gezegde academie, hoofdzakelijk aan het lager en middelbaar onderwijs der schoone kunsten gewijd;
het hooger instituut ingericht zooals de rijkshoogescholen.
Het bestuur der academie is toevertrouwd aan eenen raad voorgezeten door den Gouverneur, en samengesteld uit zes leden benoemd bij helft door het staatsbestuur en door den gemeenteraad.
Het hooger instituut staat onder het beheer der regeering.
Het nieuw studieprogramma is zeer uitgebreid. Het bevat, namelijk voor het hooger instituut, het volledig onderwijs van al de graphische en plastische kunsten, de geschied- en letterkundige studiën, welke den geest van den kunstenaar verheffen en de wetenschappelijke grondbeginsels, welke zijn werk en zijne opzoekingen vergemakkelijken.
Voor de praktijk van al de vakken der kunst zijn er aan de nieuwe instelling vrije werkplaatsen gehecht, welke onder het toezicht staan van befaamde kunstenaars.
Het getal leerlingen dat gedurende het laatste schooljaar de lessen heeft gevolgd van de twee afdeelingen der academie van Antwerpen, beloopt voor het lager en het middelbaar onderwijs op 1294; voor het hooger onderwijs op 36.
De kunstmetrepool is alzoo met eene wezenlijke Kunsthoogschool begiftigd.
Naast de Academie, bezitten wij het Academisch korps, wiens hoofdstemming is over de lotsbestemming der kunst te waken.
Samengesteld uit onze bekwaamste kunstenaars, behartigt het den vooruitgang van het onderwijs en is naieverig om onzen kunstroem nieuwen luister bij te zetten.
De inrichting van het academisch korps dagteekent, zooals ik u heb gezegd, van 1817. Het werd heringericht eerst in 1848, en eene tweede maal in 1851. Het ontving alsdan zijne bepaaldelijke inrichting, welke nog bekrachtigd werd door de verordening der academie van schoone kunsten van 5 October 1885.
Zijne openbare instelling had plaats op 26 September 1851, in tegenwoordigheid van Z.M. den Koning Leopold I en van de koninklijke familie.
De toenmalige Minister van binnenlandsche zaken, M. Piercot, sprak te dier gelegenheid eene merkwaardige redevoering uit, waarin hij al de belangrijkheid deed uitschijnen der academie van Antwerpen, wier bestaan, aan de schitterendste tijdstippen van de geschiedenis der kunsten verbonden, zich versmelt met die der grootste meesters die de Vlaamsche School hebben tot roem verstrekt.
Het academisch korps van Antwerpen is samengesteld uit 25 werkelijke leden, waarvan 15 Belgen en 10 vreemdelingen en uit 50 kunstenaars, bijgevoegde leden, waarvan 25 Belgen en 25 vreemdelingen; ten slotte uit eereleden, in onbepaald getal.
Deze worden genomen zoo in België als in den vreemde, tusschen de personen die door hunne werken of in hunne bediening, diensten hebben bewezen aan de zaak der schoone kunsten.
Voor wat de werkelijke en bijgevoegde leden van het academisch korps van Antwerpen betreft, wij mogen met fierheid zeggen, dat zij gekozen werden tusschen de uitstekendste kunstenaars van Europa.
Wij durven hopen dat binnen kort deze instelling nog eene nieuwe uitbreiding zal ondergaan, welke gerechtvaard is door de aanzienlijke belangrijkheid die de koninklijke academie van schoone kunsten sedert 1851 heeft verworven.
Door het verhoogen van het getal harer werkelijke en bijgevoegde leden, zal dit college verschillige nieuwe uitmuntende kunstenaars in zijn midden kunnen ontvangen, die fier zullen wezen den naam van Antwerpschen academieker te mogen dragen.
Ook is ons academisch korps voor geheel de wereld de uitdrukking der aloude faam van de Vlaamsche school.
Als noodzakelijk aanhangsel zijner instelling is vervolgens het Museum der Academiekers gevormd geworden. Gij kent het allen, Mijnheeren; het is de perel der schoone hedendaagsche kunstverzameling waar Antwerpen op roemt. Het is samengesteld uit de gewrochten der kunstenaars, leden van het academisch korps, en de portretten van hunne makers. Al de takken der plastische kunst zijn er in vertegenwoordigd.
Het koninklijk besluit, waarbij het Museum der academiekers wordt gesticht, stelt ten zijnen behoeve eene jaarlijksche begiftiging van fr. 5000 vast, te verschaffen bij helft door de Stad en door het staatsbestuur. Dit was, gedurende de zeven eerste jaren van haar bestaan, het eenige inkomen dezer instelling; doch, te rekenen van 1858, hebben het staatsbestuur en de Stad hunne wederzijdsche tegemoetkomingen verdubbeld.
Zoo wij hier, Mijnheeren, niet zonder eenen zekeren hoogmoed de schitterende ontwikkeling mogen herinneren, welke de koninklijke academie van schoone kunsten van Antwerpen sedert een vijftigtal jaren is te beurt gevallen,