Jozef Ducaju
Woensdag 8 Juli had de plechtige teraardebestelling plaats van den beeldhouwer Jozef Jaak Ducaju, in tegenwoordigheid van eene groote menigte volks, waartusschen zich al de Antwerpsche kunstenaars en vele vreemde bevonden.
De stad was vertegenwoordigd door den schepen van schoone kunsten, den heer L. De Winter; terwijl de heer Gouverneur der Provincie de plechtigheid bijwoonde. Vier redevoeringen werden in het sterfhuis, St-Jorispoortstraat, uitgesproken, eene door den heer H. Hijmans, bestuurder der klas van schoone kunsten der koninklijke academie van Belgie, eene door den heer Godding, in naam der afdeeling der beeldende kunsten van het Kunstverbond, eene door den heer Van der Ouderaa voor de koninklijke commissie van monumenten en het oudheidsmuseum, en eene door den heer Fred. De Laet in naam van het academisch korps van Antwerpen.
Ziehier deze laatste lijkrede, die getrouw de loopbaan van den afgestorvene afschildert:
Het bureel van het academisch korps van Antwerpen heeft mij de eervolle taak opgedragen eene laatste hulde te brengen aan den verdienstvollen man, wiens afsterven door geheel onze kunstwereld wordt betreurd.
Ik kan hem geen beteren lof toezwaaien dan met te zeggen dat zijn naam in de geschiedenis der Vlaamsche school zal voortleven.
Jozef Jacob Ducaju was inderdaad een dier mannen die niet enkel een onuitwischbaar spoor achter hen laten om reden van hun talent, maar ook en vooral, omdat zij den aard en den geest van hun volk, in al de kracht van hun vernuft, 't zij door beitel of 't zij door penceel, hebben vertegenwoordigd.
Ducaju was een Vlaamsch kunstenaar in den vollen zin des woords.
Hij was ook een volbloed Antwerpenaar. Hij had zijne moederstad lief, niet uit een eng of kleingeestig gevoel, maar wel omdat hij fier was over hare geschiedenis welke hem, in zijne jongelingsdroomen, een verleden van kunstroem had weerspiegeld dat geene stad ter wereld kon evenaren.
Wat Antwerpen eens was, moest het nog worden! Met die gedachte bezield trad de jonge Ducaju de kunstbaan in, met eene jongelingsschaar, die de Scheldestad tot eene nieuwe kunstmetropool heeft herschapen.
Reeds vroeg overigens had hij zich op de kunst toegelegd.
Alhier op 31 Augusti 1823 geboren, was hij pas negen jaar oud toen hij als leerjongen bij den beeldhouwer Govaerts werd aangenomen, na als leerling te zijn ingeschreven geweest van onze Academie, waar hij de lessen volgde van leeraar Van der Neer. Van het eerste jaar af werd hij tusschen de beste leerlingen onzer kunstschool gerekend.
Na het werkhuis van den heer Govaerts verlaten te hebben, was hij, gedurende een jaar werkzaam bij den beeldhouwer Peeters. Sinds werkte hij niet meer dan op de Academie: zijne studiën aldaar verwierven een schitterenden uitslag.
Op achtienjarigen leeftijd, ontwierp hij zijn meesterstuk, de groep Boduognat, welke hij eerst voor Brussel had bestemd en slechts later hier te Antwerpen, in 1861, tijdens de kunstfeesten, op de Leopoldslei mocht zien inhuldigen. Voor dit grootsch werk was echter, bij de tentoonstelling van Brussel van 1848, aan den jongen kunstenaar de gouden medaille toegekend geworden.
In 1846 had Ducaju deel genomen aan den prijskamp van Rome. Tegen ieders verwachting viel hem maar de tweede prijs te beurt; doch dit had hem niet ontmoedigd. Gesteund door de achting en de verkleefdheid van al zijne kunstvrienden en aangemoedigd door zijnen beschermer baron Wappers, bleef hij werkzaam op onze Academie totdat de werkhuizen er werden afgeschaft.
De werken van Ducaju zijn talrijk. Buiten de groep Boduognat, kunnen wij alzoo tusschen de bijzonderste melden: het beeld van David Teniers, opgericht in 1867; dit van baron Leys, onzen doorluchtigen schilder, opgericht in 1874; dit van Moedeus, opgericht te Brecht; dit van Mozart, opgericht in den hof der Koninklijke Harmoniemaatschappij, en een aantal andere, die onze schouwburgen, stadhuizen, museums, enz., versieren.
Menige kerken ook bezitten merkwaardige kunstwerken van zijne hand. Zijne borstbeelden of kunstgroepen worden bij tal voorname kunstliefhebbers, zoowel als in vele openbare gestichten aangetroffen.
Ducaju was een taaie werker en alhoewel hij reeds een gevorderden ouderdom had bereikt, heeft de dood hem, om zoo te zeggen, bij zijn werk getroffen.
Hij had ook soms de schilderkunst beoefend, en dit met het grootste welgelukken. Zoo werd, onder andere, zijne schilderij, de H. Elisabeth van Hongarië of het Mirakel der Roozen, door het Staatsbestuur voor het museum van Brussel aangekocht.
Ridder der Leopoldsorde sedert 1861, verkreeg hij den graad van officier in 1874.
In 1863, als briefwisselend lid der Koninklijke Academie van Brussel gekozen, werd hij, in 1886, werkend lid benoemd van het Academisch korps van Antwerpen.
Hij was ook lid van het provinciaal comiteit der Commissie van monumenten, en van het museum van oudheden van het Steen.
Hij maakte insgelijks meermaals deel van de jury voor den prijskamp van Rome, alsook van de jury's van andere