Een album van Jos. van Lerius
Eugénie Lefèvre, van Han-sur-Lesse, teekening van Jos. van Lerius
In de Vlaamsche School van 1876 (bladz. 50, 75, 95) gaf Désiré
van Spilbeeck eene uitvoerige en zeer nauwkeurige levensbeschrijving van den Antwerpschen schilder Jos. van Lerius. Wij mogen ons bepalen daarheen te verwijzen voor de historische bijzonderheden. Enkel een woord voegen wij er bij over den kunsttrant van den schilder.
Van Lerius was in de eerste plaats de schilder van de vrouw, niet van de vrouw, stralende van schoonheid, overweldigende wie haar nadert, het oog met vreugde, het hoofd met droomen van liefde en geluk vervullende, maar van het zwak bekoorlijk wezen, tenger van gestalte, teeder van gemoed, lijdende en zich opofferende. Dit ridderlijk, ideaal door Lamartine bezongen, door Ary Schaeffer afgebeeld, vereerde en beminde hij zijn leven lang. Hij was een der laatste en een der doordrijvendste romantiekers, zoo doordrijvend dat ook bij hem de strengste gevolgtrekking leidde tot de veroordeeling van zijn stelsel. Wanneer men in de vrouw niets meer ziet dan het vervolgd, miskend en zwakke schepsel, het vlekkelooze wezen zonder ikzucht, zonder hartstochten, zonder behoeften, dan maakt men er een onvleeschelijk droombeeld, eene onstoffelijke hersenschim van. En dit werden allengs, en immer meer, van Lerius's beelden.
Zijne idyllen der vroegste jaren: de Eerstgeborene, de Wieg, de Strijd om den polichinel, het eerste zeil en andere meer zijn liefelijke scheppingen; zijne laatste daarentegen: Lady Godiva, de jongste zijner Paul en Virginie's en Asschepoetster's zijn geen menschen, zelfs geen vrouwen meer: het zijn geesten, die in den vorm van een lichaam gehuld, maar niet vleesch geworden zijn, wier voeten de aarde niet betreden hebben, die niet gegeten, niet gedronken, of, korter, die niet geleefd hebben. Onder hunne, bleek blanke huid vloeit geen bloed, spannen zich geene spieren; zij hebben de wereld der sprookjes niet verlaten, waar de schilder ze leerde kennen.
Van Lerius was een middelmatige schilder, maar een uitstekende teekenaar. Wij bezitten van hem een schetsenboekje, voortkomende uit de veiling van zijnen vriend wijlen Kempeneers, den griffier der Antwerpsche Academie. Het bevat de teekeningen door hem vervaardigd gedurende een uitstapje, dat hij met een anderen vriend Leo van Hemelryck, in leven insgelijks griflier der Academie, in de Ardennen deed van 31 Augustus tot 3 October 1859. Zij bezochten Namen, Dinant, Han, La Roche, Houffalize, Viel-Salm, Remouchamps, Comblain-au-Pont, Luik en andere kleinere plaatsen. Overal waar van Lerius iets in de natuur of de menschen opmerkenswaardigs vond, teekende hij het aan in zijn album. Er blijft weinig